In Fidelis Fortibus betreedt het publiek een circustent waar alle artiesten overleden zijn. Misschien was er een epidemie of een groot ongeluk? Enkel de clown is overgebleven en hij weigert te vertrekken. Hij heeft iedereen begraven rond de cirkel van verkleurd zaagsel. De graven zijn herkenbaar: daar ligt de koorddanseres, met haar ballerina’s, versierd met verwelkte rozen. Daar ligt de witte clown met zijn trompet, elke dag opgeblonken aan het kruis. Daar ligt de directeur waar hij nog steeds angstig in een grote boog omheen het graf loopt.
Hij is alleen, maar alle andere personages spelen, want hij houdt ze in leven. Als er publiek komt, dan speelt hij trouw en plichtsbewust. De trompet, tuba en bombardon klinken nog steeds alsof er werkelijk iemand op speelt. Het publiek is getuige van zijn verbeelding die een werkelijkheid is, waard om voor te leven. De toeschouwers zijn ook medeplichtig aan het in stand houden van het illusionaire ‘grote’ spektakel. Het applaus, de lachsalvo’s, de blaasinstrumenten,… Het klinkt nog steeds live, als een werkelijkheid.
Weggaan zal hij nooit. Of misschien toch? Maar is dat dan opgeven? Ontrouw zijn?