Zes kinderen, twee circusartiesten (Michiel Deprez en Axel Guérin) en een actrice (Griet Dobbelaere) graven naar de wortels van het bestaan in ‘Family Trees’, een circus/dansvoorstelling van choreografe Janni van Goor. ‘Of een bepaalde scène nu circus of dans is, maakt mij niet uit. Dat zijn ook maar woorden die erop geplakt worden.’
>> Dit artikel verscheen in CircusMagazine #52 (september 2017). Voor overname: contacteer maarten[at]circuscentrum.be.
>> Auteur: Evelyne Coussens. Foto’s: Brecht Van Maele.
(…) Ouders zijn puntdaken. Eerst valt de ene helft weg, later de andere. Soms tegelijk. Dan staat het bestaan in de open lucht, dan tocht het ineens verschrikkelijk om ons heen. Overal ademtochten door elkaar. Vervolgens moeten wij zelf dak worden. (…)
Choreografe Janni van Goor moet er even van slikken – in weinig woorden vat dichter Bernard Dewulf hier samen wat het betekent om ouder te zijn, om kind te zijn, om deel uit te maken van een familie: soms van harte, soms onwillig, maar altijd onontkoombaar. Het is precies die dubbele gebondenheid die haar nieuwe voorstelling ‘Family Trees’ thematiseert. Daarin zoekt Van Goor naar de betekenis van familiebanden maar tegelijkertijd ook naar een bewegingstaal waarin dans en circus elkaar vinden, net zo afwisselend van harte als onwillig. Ze doet dat samen met één actrice, twee circusartiesten en zes kinderen uit de ateliers van KOPERGIETERY en Circusplaneet.
Voor deze voorstelling verdiepte je je in de geschiedenis van de oude nomadische circusfamilies. Heb je zelf herinneringen aan circusvoorstellingen die je als kind zag?
Janni Van Goor: “Zeker. Ik ben opgegroeid in een dorp, waar er twee hoogtepunten waren in het jaar: de kermis en de passage van het circus. We gingen naar die circusshows, maar ik denk dat de kwaliteit niet erg hoog was, want ik herinner me vooral wat zielige scènes met hondjes die door hoepels springen en ook dat er een geurtje aan dat circus hing – het was allemaal een beetje shabby. (lacht) Los daarvan keken we thuis ook regelmatig naar de Duitse televisie en daarop zag je elke zondag uitzendingen van Circus Krone. Dat was heel andere koek, met clowns en trapezisten en alle glamour die rond zo’n groot circus hangt.”
Het is een erg romantisch beeld van het rondreizende circus.
“Ja, maar het betoverde me. Toen ik later films van Fellini zag zoals La strada, waarin hij duidelijk de achterkant van het spektakel en de hardheid van dat circusleven blootlegt, bleef ik gefascineerd door de sfeer van vrijheid die rond zo’n circus hangt, de ambachtelijkheid ervan ook. Terwijl de nomadische circussen van vandaag echte bedrijven zijn, die heuse machinerieën meeslepen.”
Wanneer is het nieuwe circus in je vizier gekomen?
“Een aantal jaar geleden organiseerde het Circuscentrum workshops waarbij circusartiesten coaching konden volgen rond het creëren met kinderen, ik was een van de coaches. Ik wist op dat moment nog niet veel van het nieuwe circus en ik was verrast door de vrije manier waarop die mensen omgingen met artistieke opdrachten, hoe zij zich ongeremd smijten. Mijn ervaring met dansers is dat ze vaak precieuzer zijn, dat de context waarin ze werken aan een aantal precieze voorwaarden moet voldoen, voor je ze meekrijgt. Maar die circusmensen, die gaan gewoon. En ik realiseerde me dat dat ook de reden is waarom ik zo graag met jongeren werk. Ze zijn open, ze zijn nieuwsgierig en gretig, en eens je ze hebt binnengetrokken, geven ze zich onvoorwaardelijk.”
GEEN VERSIERING AUB
Voor ‘Family Trees’ combineer je die twee troeven: je werkt onder meer met kinderen én met circusartiesten. Vanwaar de keuze voor kinderen?
“De kinderen zijn niet professioneel geschoold, maar ze bezitten wel alle zes iets in hun fysiek dat hen interessant maakt als performer. De een is behendig, de ander lenig, een derde heeft een mooie uitstraling of net een hele brutale look… Ze dragen nog niet de ballast van iets wat ze hebben aangeleerd, dus je hoeft ze niets af te leren: ze hebben een organische manier van op scène staan. Het geweldige aan kinderen is dat je er een heleboel kan uithalen maar dat ze evengoed zelf van alles uitvinden – dat werkt inspirerend.”
Ik kan me voorstellen dat er ook beperkingen zijn in wat je met hen kunt maken.
“Natuurlijk, hoewel ik me niet erg beperkt voel in het materiaal dat ik wil ontwikkelen – ik vertrek sowieso van wat er uit hen komt, niet van wat ik zelf bedenk, en ik ben niet erg geïnteresseerd in virtuositeit. Ik voel wel dat ik me moet aanpassen in de manier van werken, omdat hun spanningsboog korter is en ze maar een bepaalde tijd geconcentreerd kunnen blijven. Je kan dus niet, zoals je met volwassen dansers wel kan, eindeloos doorgaan met zoeken en proberen. Ik vind dat ze best ver gaan, maar werken met hen heeft z’n grenzen in tijd.”
Je zegt dat je niet geïnteresseerd bent in virtuositeit an sich, maar wat betekent dat voor de circusartiesten?
“Ja, met hen stelt zich de kwestie van virtuositeit het scherpst. Hoe kan je pakweg een jongleur betrekken bij een artistiek verhaal zonder dat alle aandacht naar dat jongleren gaat? Hoe kan je de kunst van de twee circusartiesten zo inzetten dat het het trucje overstijgt? Dat spanningsveld is vanuit artistiek oogpunt misschien wel de grootste uitdaging van ‘Family Trees’. Jongleur Michiel Deprez (die recent nog bekroond werd met de TAZ-KBC-Jongtheaterprijs, EC) is een heel verlegen, fijn iemand, met een ruime opvatting over circus. Hij is zelf heel erg op zoek naar manieren om met zijn kunst om te gaan en hij heeft een soort geheim als hij op scène staat, dat vind ik erg mooi. Axel Guérin is dan weer een grondacrobaat met een enorme lenigheid en een heel extraverte uitstraling. Sowieso zijn ze allebei heel erg open in die zoektocht die we samen moeten aangaan, en die nog niet is afgerond.”
Is het denkbaar dat ‘Family Trees’ een voorstelling wordt waarbij Michiel niet jongleert en Axel geen acrobatie uitvoert?
“Dat is denkbaar, ja.”
ABSTRACT EN CONCREET
Hoe verhoudt de rol van de circusartiesten zich tot die van actrice Griet Dobbelaere en tot die van de kinderen?
“Ze spelen een gelijkwaardige rol – ik wil geen voorstelling maken waarin de circusartiesten spectaculaire trucs doen terwijl Griet en de kinderen daar maar zo’n beetje tussen lopen. Ik heb bij het begin even met Michiel en Axel alleen gewerkt, en daar kwamen fantastische dingen uit, maar ik merkte snel dat het nodig was om met de hele groep samen te zijn, wilde ik het evenwicht niet verliezen. Er moet een synergie zijn tussen volwassenen en kinderen, de kinderen zijn geen versiering, hé. Net zoals ik ook niet wil, wanneer het gaat over de thematiek van families, dat die zich één op één vertaalt: de volwassenen op scène spelen dan de ouders en de kinderen zijn de kinderen… Zo illustratief mag het niet zijn. De kinderen kunnen wat mij betreft ook de ouders verbeelden, de jongens kunnen meisjes zijn, er zijn geen klassieke personages of rollenpatronen.”
Vind je het moeilijk om weg te blijven van het illustratieve?
“Ik vind het met circus moeilijker dan met dans. We hebben bijvoorbeeld een scène waarin Michiel jongleert met sokken, en dat wordt dan al gauw een soort letterlijk beeld van een huisvrouw die alle balletjes van was en plas en kinderen in de lucht moet houden… Circus is op de een of andere manier concreter dan dans, ik denk dat dat te maken heeft met de objecten die het gebruikt. Dans bezit een groter potentieel om verbeelding op te roepen in abstractie, met op zijn beurt weer het risico dat dat minimalisme te ‘heilig’ wordt. Eigenlijk zijn dat de twee polen waartussen ik met ‘Family Trees’ voortdurend tracht te schipperen.”
Wordt ‘Family Trees’ gepresenteerd als circus- of als dansvoorstelling?
“Als een circus/dansvoorstelling. Ik heb op veilig gespeeld.”(lacht)
Ben je bezig met de verwachtingen van een respectievelijk circus- of danspubliek?
“Ik probeer daar niet mee bezig te zijn. Ik ben iemand die intuïtief werkt, ik kan bepaalde keuzes vooraf niet altijd benoemen, ze ontstaan in het werkproces en bepaalde beelden sluipen vanzelf in de voorstelling. Zoals de jongleerscène met de was, dat is een ‘circusscène’ die voor mij heel hard klopt met de thematiek van de familie, het huis, een moeder, zorg… Maar of je die scène dan behorend tot de ‘dans’ of ‘circus’ noemt, maakt me niet uit. Dat zijn maar woorden die je erop plakt.”
BLAUWDRUK
Misschien moeten we het eens over die thematiek hebben. Wat houdt je zo bezig aan het gegeven van ‘familie’?
“Het feit dat je familie zo bepalend is voor de rest van je leven. Ook al zie je je familie nooit, of nooit meer, ze heeft je op een bepaalde manier gecodeerd en je blijft er deel van uitmaken, of je dat nu wilt of niet. Je valt er niet mee samen, gelukkig niet, maar je gezin vormt wel een soort blauwdruk voor wie je bent. Ik merk het in mijn eigen familie: zet ons bij elkaar en je staat ervan versteld hoe makkelijk we allemaal in de oude patronen glijden waarvan we dachten dat we die al lang afgeworpen hadden.”
In die visie is familie een dubbel gegeven: geborgen maar potentieel ook verstikkend.
“Ja, in die zin link ik het romantische beeld van de circusfamilie waarover we het daarnet hadden ook wel aan mijn eigen jeugd in het dorp, een kleine gemeenschap waar iedereen alles van elkaar weet en waar de familiebanden veel overheersender zijn dan bijvoorbeeld in de stad. Ik zie dat vandaag nog steeds in het leven van mijn moeder: zij is alleen, maar ze heeft een hecht netwerk van broers om zich heen, die op woensdag allemaal langskomen – voor mijn moeder zijn haar familieleden haar vrienden. Zij is tachtig dus dat is prachtig, maar zelf vond ik dat dorpsleven heel beklemmend, het heeft iets van een keurslijf. Misschien hebben we vandaag een soort vanzelfsprekendheid verloren in het er voor elkaar zijn, maar ik ben blij dat we niet meer in de tijd leven dat vrouwen geacht werden in het dorp te trouwen en kinderen te krijgen. Naar dat ingekapselde leven heb ik geen heimwee, het loskomen daarvan is in ieder geval een bevrijding geweest.”
Families kunnen tegelijkertijd vertrouwd en vreemd aanvoelen – je liet je voor dat uncanny element inspireren door het werk van de Amerikaanse fotograaf Gregory Crewdson. Zijn foto’s tonen hyperrealistische, huiselijke settings met daarin schijnbaar alledaagse taferelen: een moeder en een dochter samen op de bank, een huisvrouw die melancholisch door het keukenraam staart. Alles lijkt normaal, en toch klopt er iets niet.
“Ja, de vervreemding in die foto’s vind ik superspannend – en herkenbaar, want iedereen kent wellicht wel dat gevoel, dat je in een flash naar je familie kijkt en denkt: ‘Is dit mijn moeder, is dit mijn zus? Kom ik werkelijk uit dit nest?’ Zelf ben ik vier jaar met mijn moeder alleen geweest, voor zij haar tweede man ontmoette. Ik heb enkel halfbroers en -zussen, die ik erg graag zie, maar die me ook op een bepaalde manier ‘vreemd’ zijn – er is geen volledige bloedverwantschap. Doordat ik een andere vader heb ben ik altijd een buitenstaander, een vreemde eend in de bijt gebleven.”
De angel in de foto’s lijkt te schuilen in de stilte – er wordt in die gezinnen duidelijk niet gesproken, er is enkel een fysieke manier om zich uit te drukken.
“De fotograaf brengt expliciet in beeld wat niet kan uitgesproken worden. Toen ik zijn werk zag moest ik denken aan een voorstelling van Johan Simons toen hij nog bij Hollandia zat: ‘Stallerhof’ (uit 1991, EC). Het is een stuk van Kroetz, een vreselijk verhaal over een boerenfamilie en een achterlijke dochter die op allerlei manieren wordt mismeesterd – ik heb daar toen vreselijk om moeten huilen. De onmacht van die personages, hun onvermogen om te zeggen dat ze elkaar graag zien, of om zich uit te spreken tout court, dat raakte mij diep. Ik zie dat vandaag vaak op school (Van Goor geeft les op het Stedelijk Kunstinstituut Ottogracht in Gent, EC) dat gezinnen uit elkaar vallen, dat er niet meer gepraat wordt en dat kinderen verloren raken tussen wal en schip… erg triest.”
Blijkbaar willen we ons dan toch niet direct ontdoen van onze familie, hoe verstikkend ze ook kan zijn. Als de puntdaken waarover Bernard Dewulf spreekt wegvallen, doet het erg veel pijn.
“Ja. Maar dat gedicht gaat ook verder dan gebroken families: we zullen op een dag allemaal definitief onze ouders verliezen en daardoor opschuiven in de opeenvolging van generaties. We hebben de neiging te denken dat oude mensen altijd oude mensen zijn geweest, maar dat is niet zo, ze zijn zelf ook jong geweest – dat is een inzicht dat je maar opdoet als je zelf een beetje ouder wordt. De wissel van de generaties is een onderwerp dat vanzelf ook in ‘Family Trees’ is geslopen.”
Maakt dat doorschuiven van de generaties je bang?
“Het is in ieder geval iets waar ik op dit moment erg mee bezig ben. Ik ben een moeder maar ook nog een kind, want mijn moeder leeft nog, terwijl ik weet dat er een moment zal komen dat ze er niet meer zal zijn. Iedere keer als ik bij haar wegrijd en haar zwaaiend op de drempel achterlaat overvalt me die gedachte. Het werpt me terug op de idee dat je als mens alleen bent, ook al zie je je eigen kind onvoorwaardelijk graag, ook al word je door je eigen moeder onvoorwaardelijk graag gezien. In die zin had ik bij de cast van ‘Family Trees’ graag nog een ouder persoon gevoegd, misschien doe ik dat alsnog. Een oude vrouw bijvoorbeeld, die gewoon op scène is. Ze moet het dakje vormen, meer hoeft dat niet te zijn.”