>> Dit artikel verscheen in CircusMagazine #52 (september 2017). Voor overname: contacteer maarten[at]circuscentrum.be.
>> Auteur: Bram Dobbelaere // Foto: Tom Van Mele
Geen enkele circusartiest start zijn carrière met een vette bankrekening in gedachten. In den beginne lijkt ‘van circus kunnen leven’ het vaag omschreven hoogste goed. Met weinig geld de koning te rijk zijn is dan handig meegenomen.
Het cliché wil dat voor de doorsnee Vlaming geld een groter taboe is dan seks. We laten liever onze uitgebreide collectie sekstoys zien dan onze bankuittreksels. Ook Vlaamse circusartiesten lijden wel eens aan financiële preutsheid. Uitkoopsommen, lonen en subsidiebedragen worden onderling schoorvoetend uitgewisseld. Vreemd.
Het slijk der aarde maakt immers een zeer realistisch deel uit van elk circusproject. In elk geval voor wie de mythe van de straatarme maar geniale onbegrepen kunstenaar durft te doorprikken… Geld maakt niet gelukkig, maar zonder geld geen circustent, oplegger of strak decor, geen kostuums, nieuwe kegels of volle benzinetank.
In onze Vlaamse context met gesubsidieerde circusprojecten voor gesubsidieerde theaters en gesubsidieerde festivals is geld gelukkig niet de grootste zorg. Wie zin heeft om daarover te zeuren mag altijd zijn circusgeluk gaan beproeven in Spanje of Italië. Een overlevingsstage in het harde vrije marktcircuit van Canada of de VS, waar zonder probleem kille managementtechnieken aan circus worden gekoppeld, behoort ook tot de mogelijkheden.
Geld is voor circus tegelijkertijd noodzakelijk kwaad en tweesnijdend zwaard. Moeilijk als er geen is, niet makkelijk als er wel is. Want wie krijgt wat en hoeveel en waarom? Verdient de technieker evenveel? Herstellen we de tent of betalen we onszelf? Geld kan veel kapotmaken, zelfs in een Vereniging Zonder Winstoogmerk.
Om het met cultuurfilosoof Iggy Pop te zeggen: “When it comes to art, money is an unimportant detail. It just happens to be a huge unimportant detail.”