Hij heeft een energieke, complexe en speelse jongleerstijl. Hij koppelt indrukwekkend technisch kunnen aan grenzeloze creativiteit. Hij verlegt de grenzen van het jongleren in elke video en in elke voorstelling. En hij doet het telkens met een aanstekelijk enthousiasme en een ongebreidelde fantasie. Een interview met een fenomeen. Een interview met Wes Peden.
>> Dit artikel verscheen in CircusMagazine #54 (maart 2018). Voor overname: contacteer maarten[at]circuscentrum.be.
>> Auteur: Bram Dobbelaere. Foto’s: Jan Castermans.
Laten we beginnen bij het begin: waar en wanneer ben je geboren?
Wes Peden: “Ik ben geboren in Rochester in de staat New York, een middelgrote stad met ongeveer 1 miljoen inwoners, dicht bij de Canadese grens, in 1990.”
Was dat een fijne plek om in op te groeien?
“Ja, maar in zekere zin moeilijk om te zeggen want ik genoot thuisonderwijs. Ik was meestal in en rond ons huis aan het studeren of aan het jongleren, en vanaf mijn 11 jaar begon ik al te toeren met mijn vader. Dus ik heb niet het gevoel dat ik mijn thuisstad echt goed ken… Ik kan weinig interessants over Rochester vertellen, behalve dat alle KODAK-camera’s daar gemaakt werden.”
Dat thuisonderwijs was een bewuste keuze van je ouders?
“De scholen in onze buurt hadden een bijzonder slechte reputatie, en mijn ouders waren erg religieus. Ze wilden mij een correcte katholieke opvoeding geven. Ze pakten het thuisleren wel op een fijne, losse manier aan. Ik mocht al snel zelf mijn dagindeling bepalen. Zodra ik met mijn taken klaar was, mocht ik jongleren. Tegen dinsdagavond had ik er meestal al mijn taken voor de week doorgejaagd en zo kon ik de rest van de tijd jongleren.”
Waarom precies koos je voor jongleren?
“Een paar dingen vielen eigenlijk samen. Als kleuter kon ik met alle jongleermateriaal spelen dat mijn vader liet rondslingeren. Toen ik 5 jaar was leerde ik écht jongleren met ballen, kegels en ringen en ik vond het geweldig. Het was ook een fijn excuus om tijd met mijn vader door te brengen. Toen later bleek dat ik dyslectisch was en te veel aan astma leed om goed te worden in andere sporten, werd jongleren iets waarop ik kon terugvallen. Het was iets waar ik goed in was ondanks die beperkingen. Later werd ik ook echt verliefd op het jongleren omwille van het jongleren.”
Wat voor voorstellingen speelde je met je vader?
“Hij had een soloshow van een uur. Hij speelde die in scholen, bibliotheken of voor jeugdbewegingen. Ik hielp hem met het opbouwen en ik had ook een kort solostukje in het midden van de voorstelling. Toen ik 14 was werkten we samen aan de voorstelling en staken we er wat meer duo-acts in. Vanaf toen werd het echt onze eigen show. We waren een goed team.”
Gaf het je aanzien bij leeftijdsgenoten of werd je als ‘de jonglerende nerd’ gezien?
“Door het thuisonderwijs had ik minder de nood om indruk te maken op leeftijdsgenoten, maar tot op vandaag heeft jongleren mij een soort basiszelfvertrouwen gegeven. Door mijn dyslexie gebeurt het zelfs nu nog dat ik vergeet hoe een heel eenvoudig woord gespeld wordt, of dat ik mijn eigen naam achterstevoren schrijf. Dat zou me kopzorgen bezorgen als ik dat ene ding niet had waar ik goed in ben. Dus in zekere zin geeft het me vooral aanzien bij mezelf.”
De Amerikaanse jongleerwereld is nogal competitief ingesteld. Heb je zelf aan wedstrijden deelgenomen?
“Ik heb twee keer echt hard gewerkt voor de ‘Junior Competition’ van de IJA (International Jugglers Association). De eerste keer werd ik niet geselecteerd, maar toen ik veertien jaar was heb ik die competitie gewonnen. Het leukste neveneffect was dat ik en mijn vader daardoor meer belangstelling kregen en dat mijn vader vanaf toen voltijds jongleur kon worden. Ik heb ook twee keer deelgenomen aan de competitie van het WJF (World Juggling Federation). Ik denk dat ik derde werd in de categorie ‘Kegeljongleren Gevorderden’. Ik vond onlangs een notitieboekje terug waarin ik mijn wedstrijdroutine had uitgeschreven. Er stond onder andere in opgelijst dat ik die routine 300 keer ingeoefend had. Je kunt dat competitieve aspect zeker in vraag stellen, maar het heeft mij in elk geval gemotiveerd om keihard te oefenen om vooral technisch beter te worden.”
Je kwam voor het eerst op de radar van de Europese jongleurs met je video ‘Peden to Sweden’. Herinner je je die video nog?
“Dat is de video die ik gemaakt heb om geld te verdienen om naar Zweden te gaan, het was ook de eerste video die ik te koop heb aangeboden. Ik wist dat ik naar de circushogeschool in Stockholm wou gaan, en alleen al het ticket voor de audities was heel erg duur. Ik had al een paar YouTube-video’s gemaakt en ik dacht dat het een prima manier was om tegelijk wat geld te verdienen en aan de school te tonen hoe vastberaden en gemotiveerd ik was.”
Waarom koos je voor DOCH?
“Ik wist eigenlijk alleen dat ik heel graag naar een circusschool wilde. Mijn ‘opleiding’ bestond toen vooral uit het kijken naar video’s van Jay Gilligan, Sean McKinney en wat onbekende Scandinavische jongleurs. Toen ik hoorde dat Jay Gilligan les gaf in Stockholm wou ik er graag naar toe. Ik wisselde mails uit met Jay, die mij duidelijk maakte dat ik niet noodzakelijk naar een circusschool moest om een goeie opleiding te volgen. Hij raadde me aan eerst zelf uit te maken wat ik precies zocht, voor ik besliste om me in te schrijven.”
Hoe kijk je nu op die opleiding terug?
“Er zijn zeker lessen waarvan ik nu denk dat ze overbodig waren, maar ik was pas 18 toen ik begon. Alles was nieuw voor mij. Ik leerde er vooral om mijn volledige lichaam te ontwikkelen in plaats van enkel mijn armen en schouders. Ik probeerde een open geest te bewaren en alles in me op te nemen. Het was een geweldige plaats om te leren wie je wou worden en hoe dat doel ook te bereiken. Ook mijn klasgenoten speelden daarin een belangrijke rol en dat was nieuw voor mij. Ik was nog nooit naar school geweest!”
De jongleergoden waren ons allemaal gunstig gezind toen jij, Patrik Elmnert, Ron Beeri en Tony Pezzo samen op dezelfde school zaten…
“Absoluut. Ik was weliswaar de enige jongleur van mijn klas, Patrick en Ron zaten een jaar lager en Tony kwam daarna, maar we hadden vaak samen jongleerles. Op een gegeven moment leefde ik samen met Patrick en Jay in hetzelfde huis. We vormden een halve jongleersekte, waarbij Jay af en toe nieuw ontworpen jongleerobjecten in mijn kamer achterliet om mee te experimenteren. Een heel erg inspirerende plaats om te wonen, zowel dat appartement als de ganse stad Stockholm.”
Hoe zou je Jay Gilligans manier van lesgeven omschrijven?
“De opleiding duurt drie jaar en het jongleerprogramma is opgedeeld in drie delen. Technische training in het eerste jaar, compositie in het tweede jaar en dan het combineren van beide in het derde jaar. Jay besloot om met mij – door mijn technische bagage – al vroeger te beginnen met het compositiegedeelte. Jay had zo’n goed zicht op wat ik nog miste en pushte me keihard. Ik kwam vaak uit een acrobatie- of dansles waar ik met moeite kon volgen, en net toen ik dacht ‘Ah, eindelijk jongleerles’, kreeg ik de moeilijkste oefeningen voorgeschoteld. ‘Maak een act van tien minuten in drie minuten tijd’ of ‘Vind 30 nieuwe bewegingen uit zonder je jongleerobjecten te gebruiken, enkel met pen en papier’. Een van de belangrijkste dingen die ik van hem leerde was om me niet te laten definiëren door één bepaalde techniek of één bepaalde stijl. Hij leerde mij om veel vrijer over jongleren te denken. Een jongleur is volgens hem iemand die de mentale en fysieke capaciteiten heeft om met eender welk object een idee vorm te geven.”
Terwijl je op school zat ben je video’s blijven maken en verkopen. Waarom?
“Ik had tijd en ik speelde toen nog geen voorstellingen, want ik zat op school. Met die video’s kon ik wat geld verdienen om mijn huur te betalen. Toen ik afstudeerde en voorstellingen begon te spelen, hoefde ik geen video’s meer te maken voor het geld, maar ik wou het nog steeds blijven doen. Ik besefte dat geld, of het creëren en bewaren van nieuw materiaal voor een latere voorstelling, niet de eigenlijke drijfveren waren. Ik houd gewoon zodanig veel van jongleren dat ik wil dat de bewegingen kunnen gefilmd worden vanuit het perfecte standpunt, met het perfecte aantal worpen of herhalingen. Op die manier blijft het ook altijd bestaan, zelfs als ik zelf sommige dingen vergeet. Het ligt vast.”
Je studeerde af in 2010. Hoe voelde het om de school te verlaten?
“Ik had zeker meer vrijheid nadien, maar ik heb me ook nooit verveeld of slecht gevoeld op school. In het laatste jaar wou ik zelfs liefst helemaal opnieuw beginnen. Ik was nog nooit alleen van huis geweest toen ik in Stockholm ging wonen, dus mijn eerste reflex was: ‘Euh, ik mag pizza eten wanneer ik maar wil?’ Mijn familie was heel erg katholiek, en nu vroeg ik me voor het eerst af: ‘Wat denk ik daar eigenlijk zelf over?’ Ik had nog nooit alcohol gedronken, ik moest nog zoveel ontdekken over het leven, over meisjes, … Het duurde twee jaar eer ik wat bekomen was en ik me echt op het jongleren kon concentreren, en op dat moment had ik maar één jaar meer te gaan. Ik studeerde af op mijn 20ste, anderen waren al bijna 30. Ik heb me toen voorgenomen om me te blijven scholen, en vooral niet te denken dat ik alles nu wel wist.
Van zodra ik uit school kwam, verving ik Jay Gilligan in een voorstelling van Cirkus Cirkör, nam ik deel aan Cirque de Demain en daarna ging ik met Jay toeren in de USA met onze Shoebox-tour, waarin we onze acts toonden op vreemde locaties. We creëerden op die tournee veel nieuw duomateriaal en dat hebben we gespeeld in Duitsland toen ik een aanbieding kreeg van de GOP variété-theaters. Mijn carrière is tot nu toe altijd een mix geweest van heel uiteenlopende projecten.”
Heb je intussen al ontdekt wat je het liefst doet? Alleen werken of in groep? Video’s maken of voorstellingen spelen?
“De mix werkt heel goed voor mij. Soms verzin ik iets nieuws en besef ik al snel dat het mij te veel tijd gaat kosten om het behoorlijk op een podium te tonen, maar dat ik het in wat minder tijd goed genoeg kan krijgen om op video te zetten. Mochten de video’s geen deel uitmaken van mijn werk, dan zou ik dat soort materiaal gewoon weggooien en vergeten, denk ik. Zo gaat het ook met het werken in groep. Als de anderen een volgens mij geweldige nieuwe truc niet waarderen, dan gebruik ik hem wel in een soloproject.
Wat ik uiteindelijk het aller-allerliefste doe, is in de oefenzaal nieuw jongleermateriaal verzinnen. Als ik een nieuw concept heb bedacht voor een 3-kegel-routine of een nieuwe worp heb gevonden waarop ik een miljoen variaties kan verzinnen, dan is het uur nadien puur genieten. Dan keer ik blij als een kind terug naar mijn appartement met een telefoon gevuld met korte clips van dingen die werkten en niet werkten. Als ik mijn geld zou kunnen verdienen enkel met het maken van video’s en af en toe een optreden, dat lijkt me hemels. Dan zou ik ook nooit moeten droppen (handige Engelse jongleerterm voor het gênante laten vallen van een jongleerobject, red.).
Elke jongleur heeft een complexe relatie met drops, hoe ga jij ermee om?
“Het belang of het gewicht van een drop hangt heel erg af van de context. Als ik een nummer van vier minuten breng en ik drop twee keer, dan is dat vreselijk omdat het publiek me niet kent en me beoordeelt op hoe goed ik presteer in die enkele minuten. Maar als het halverwege een langere voorstelling gebeurt, dan kent het publiek mij al beter en is het minder erg. Jongleurs die een goed ontwikkeld personage hebben, kunnen een fout zelfs in hun voordeel laten spelen, in tegenstelling tot iemand die een jongleeract brengt waarbij elke worp op een beat van de muziek past. Ik geloof heel erg in het creëren van een context die je toelaat om fouten te maken.”
Mooie theorie Wes, maar je act op Cirque de Demain was technisch ongelooflijk moeilijk. De context: een belangrijke competitie, een internationale jury en meer dan 2000 toeschouwers…
“Klopt, en in dat soort situaties moet je je afvragen wat de beste manier is om te reageren op een eventuele fout. Die routine was niet komisch bedoeld, met een personage dat vooral bepaald wordt door de manier waarop ik beweeg. Het heeft geen zin om bij een misser te reageren op een manier die daar niet bij past. Ik probeer gewoon in de sfeer van de act te blijven, ook als het even misgaat.”
Veel jongleurs verliezen een deel van hun technisch kunnen omwille van zenuwen. Hoe ga jij daarmee om?
“Ik probeer mezelf om de tuin te leiden. In ‘Water on Mars’ (zijn trio met Patrik Elmnert en Tony Pezzo, red.) is het einde heel chaotisch, maar ook makkelijk om te doen lukken. Het is technisch eenvoudig, maar we gooien water, toiletpapier en chocoladerepen in het rond. Dat is een gegarandeerd succes, hetgeen mij het gevoel geeft dat zelfs als we de ganse voorstelling verprutsen, we toch nog kunnen scoren op het einde.”
Dus je liegt jezelf iets voor, want dat is maar voor een deel waar.
“Jep, het klopt eigenlijk voor geen meter, maar het gevoel is nog steeds dat als we de slechtste show ooit spelen, alles toch nog rechtgetrokken kan worden door dat stuk. Ik probeer er bij al mijn creaties voor te zorgen dat ik dat soort ‘uitgang’ heb. I trick myself into relaxing. Het lukt me ook niet altijd. Als ik bij het begin van een routine een paar keer snel na elkaar de mist in ga, dan denk ik al snel: ‘Als ik dit zelfs mis, dan kan echt alles fout lopen!’ Je mag absoluut niet in een ‘ik moet dit redden’-modus geraken. Bij mijn afstudeerproject in Stockholm jongleerde ik vijf kegels terwijl ik rondjes liep. Toen ik met mijn danslerares op die act aan het werken was, vroeg ze plots: ‘Wes, hou je eigenlijk van dat 5-kegelpatroon? Denk daar dan aan elke keer als je het jongleert, hou ervan, maak het perfect, en dan zullen wij er ook van houden.’ Dus ik probeer bij elke voorstelling te denken aan hoeveel ik van elke worp houd en ik probeer elke figuur perfect tot zijn recht te laten komen, in plaats van te denken: ‘Wes, je imago staat hier op het spel!’ Ik probeer in dienst te staan van het jongleren. Mijn rol is enkel ervoor te zorgen dat de figuren het best tot hun recht komen.”
Laten we het even hebben over je creatieproces en je nooit aflatende zoektocht naar nieuw materiaal. In je video ‘Throw Joy’ plak je bijvoorbeeld kegels aan elkaar met plakband… Dat lijkt op het eerste zicht een snertidee, maar jij haalt er zoveel uit. Bestaan er voor jou geen slechte ideeën?
“Voor die sequens heb ik alle mogelijke vormen en combinaties eerst uitgetekend, en de interessantste uitgeprobeerd. Het idee leek me in elk geval grappig genoeg om met elk ‘nieuw’ gecreëerd object één figuur te vinden. Na verloop van tijd begin je de eigenheid van elk object te snappen, en kan je gemakkelijker de twintig oninteressante figuren die je eerst vindt overslaan en direct naar de kern van de zaak gaan. Hoe beter je daarin wordt, hoe sneller je door de slechte vondsten geraakt en bij het goede spul aankomt.”
Maar je bent altijd bereid om elk idee – hoe slecht het ook lijkt – uit te proberen.
“Ja, dat komt omdat ik af en toe met een op het eerste gezicht flauw idee toch aan de slag ben gegaan en er goed nieuw materiaal uit gepuurd heb. Het gebeurt intussen ook minder en minder dat ik iets goeds denk gevonden te hebben, en na het bekijken van het videomateriaal merk dat het maar niks is. Je wordt er beter in om goed materiaal te herkennen. Je kunt het creëren van nieuw materiaal oefenen net zoals je techniek zou oefenen.”
Ik weet dat je veel energie en inspiratie haalt uit het werk van rappers als Eminem of Kendrick Lamar en modeontwerpers als Jeremy Scott. Hoe beïnvloeden zij je jongleerwerk ?
“Voor mij zijn die twee werelden sterk verwant met jongleren. Bij rapmuziek componeert één persoon woordensequensen en dat lijkt volgens mij heel sterk op hoe jongleren wordt gemaakt. Het ritme dat de zwaartekracht je oplegt, het feit dat je indruk probeert te maken met je technisch kunnen en tegelijk iets wezenlijks probeert te vertellen. En je kunt er een geheel eigen draai aan geven, je maakt het agressief of vloeiend, traag of snel, …
En wat de link met mode betreft: ik ben de laatste jaren heel erg geïnteresseerd in repetitieve patronen, terwijl ik voordien meer stukken maakte waarin alle bewegingen maar éénmaal voorkwamen. Zeker bij mijn laatste video ‘Gumball’ gebruik ik terugkerende patronen met een verrassend ritme en vreemde vormen. Wanneer ik die figuren jongleer, heb ik het gevoel dat ik bepaalde jongleerstukken ‘draag’ als een gigantisch groot en onzichtbaar juweel dat mijn lichaam een bepaalde vorm geeft. Net zoals een bepaald kledingstuk dat kan doen. Een modeshow is ook een opeenvolging van vormen en patronen, maar heeft vaak een gemeenschappelijk thema dat de ontwerper heeft gekozen. Iemand als Jeremy Scott mixt bijvoorbeeld thema’s als Coca-Cola met trouwjurken, en dat doet me zin krijgen om ‘slapbacks’ (snelle techniek waarbij kegels aangetikt worden, red.) te mixen met de oude stijl van Kris Kremo.”
Voor sommigen is jongleren een aparte techniek die op zichzelf staat, niet noodzakelijk verbonden met circus. Wat denk jij daarover?
“Het is heel moeilijk om met een jongleertruc hetzelfde effect te bereiken als met bijvoorbeeld een gewaagde figuur op de Chinese mast. Er is bij jongleren nooit echt gevaar gemoeid. Historisch gezien maakt jongleren inderdaad deel uit van het circus, maar volgens mij is dat een van de enige dingen die de twee verbinden. Het staat volgens mij inderdaad alleen, en misschien zullen ze in de toekomst nog verder uiteengroeien. In elke circustechniek is het belangrijk om sterk en lenig te zijn, tenzij… je een jongleur bent. Het mag gerust, maar het is niet echt noodzakelijk.”
Je hebt in dit interview overduidelijk je liefde voor het jongleren betuigd. Zijn er dagen waarop zelfs Wes Peden geen zin heeft in jongleren?
“Er zijn zeker dagen… Het verschil tussen nu en vroeger is wel duidelijk. Ik hield vroeger enkel en alleen van het gevoel te jongleren. Het kon me niet schelen of iets lukte of niet, want ik was aan het jongleren. Nu houd ik zielsveel van het uitwerken van ideeën en het creëren dat bij het jongleren komt kijken, maar als iets me nu niet lukt ben ik snel gefrustreerd. ‘Dit duurt me te lang, ik wil dit nu onmiddellijk kunnen. Ik doet dit verdorie al 23 jaar, let’s go!’ De afwisseling met alle praktische zaken die bij het maken van een voorstelling of video komen kijken, zorgt er ook voor dat ik altijd blij ben om weer met de essentie van het jongleren bezig te kunnen zijn.”
Een echte jongleurvraag: kegels, ringen of ballen?
“Nu zeg ik ‘kegels’, vorig jaar zou ik nog ‘ballen’ gezegd hebben. Ballen laten je veel meer toe om te exploreren wat je met je lichaam fysiek kunt doen in relatie met de objecten, maar kegels laten volgens mij meer mogelijkheden toe met het object zelf.”
Tot slot: als je één ander talent mag kiezen dat je met een vingerknip onder de knie hebt?
“Dan denk ik aan wat voor mij het allermoeilijkst zou zijn: alle talen ter wereld leren en kennen. Er zijn zoveel Japanse en Franse jongleurs met wie ik een veel genuanceerdere discussie zou kunnen voeren over hun creatieproces of de manier waarop ze een nieuwe truc hebben ontwikkeld. Verder ook nog drummen en beter planten en bomen kunnen identificeren. De evolutie van de Bitcoin kunnen voorspellen lijkt me ook wel handig…”