Vraag een voorbijganger waar hij aan denkt bij ‘circusmuziek’ en één deuntje zal steevast weerklinken. Het deuntje dat momenteel ook bij jou, lezer, opkomt en waarvan je je realiseert dat je de titel er niet van kent. Dat is ‘Einzug der Gladiatoren’ van de Boheemse componist Julius Fučik. Een slimmerik herinnert zich misschien ook ‘Sobre las olas’ (‘over the waves’) van Juventino Rosas of vermeldt de roffel vlak voor een salto mortale. Wat ooit erg sterk werkte in het circus zijn nu clichés. Doorgewinterde circusbezoekers weten echter al langer dat muziek in het circus oneindig divers is geworden en artiesten er duchtig mee experimenteren. Wat zijn de troeven en wat zijn de valkuilen van deze muzikale superdiversiteit?
Om dat te onderzoeken nemen we enkele punten uit het historisch overzicht (zie verder) onder de loep. De bevindingen die eruit voortvloeien zijn gebaseerd op gesprekken met artiesten, opzoekingswerk en vooral persoonlijke indrukken van de auteur van deze tekst, na jarenlang kijken en luisteren naar circus. Goede voorbeelden, van vroeger en nu, worden bij naam genoemd. Mindere voorbeelden worden uit eerbied vaag gehouden.
Livemuziek
In een tijd waarin iedereen alle muziek ter wereld ter beschikking heeft via het internet, is de livemuzikant in het circus een met uitsterven bedreigde diersoort geworden. Toch heeft hij, Charles Darwin waardig, nieuwe manieren gevonden om te overleven. Volstond het vroeger om braaf marsen en walsen te spelen boven het portaal, nu is hij een volwaardig personage van het gezelschap geworden. Circusmuzikanten staan mee op de scène, hun présence bepaalt mee de sfeer van de voorstelling en ze gaan geregeld in interactie met de andere artiesten. Vleugelpiano’s rollen over het podium (zoals bij Akoreacro), violen vliegen door de lucht (een oud jongleernummer van Les Argonautes) en ook hun bespelers moeten al eens halsbrekende toeren uithalen (Jef van Deux Sans Trois). Andersom komt het voor dat de acrobaten zelf hun instrument, dat ze als kind hebben geleerd, van de zolder moeten halen en zo hun muzikale steentje bijdragen aan de show. Dat gebeurt onder meer in Famille choisie van Carré Curieux.
Livemuziek is bijna altijd een meerwaarde voor de voorstelling. Niet alleen omwille van de energie of de intimiteit die het geeft op de scène, maar ook omdat de klank van een circusproductie in dialoog met het beeld kan groeien tijdens de creatie, en de mogelijkheden ervan onderzocht kunnen worden. Als de muzikanten het improviseren machtig zijn – iets wat circusartiesten ook wel ligt – kunnen onvoorziene omstandigheden tijdens een voorstelling elegant opgevangen worden.
Wie het theatraal slim aanpakt, mag zo vals spelen als een kat.
De circusartiesten die zelf een streepje muziek maken op hun eigen niveau, zouden in concertvorm misschien een mindere beurt maken, maar compenseren dat ruimschoots met hun persoonlijkheid op de scène. Wie het theatraal slim aanpakt, mag zo vals spelen als een kat. Een andere handige oplossing: ervoor zorgen dat je een paar noten degelijk beheerst op je instrument en op die manier muzikaal bijdragen aan een groter tafereel, waarbij de aandacht van de toeschouwer wordt verdeeld tussen alle onderdelen van beeld en klank. Enkele nevenpersonages van Fili van Circus Ronaldo deden het op die manier.
Bekende deuntjes
Dat bekende deuntjes het circus binnendringen, lijkt een hedendaagse trend te zijn, maar onze voorvaderen hadden er kennelijk ook al plezier in. In de tijd dat circus nog puur entertainment was, was herkenbare muziek, ‘wat de mensen graag horen’, deel van de jacht op de glimlach van de toeschouwer. Ook nu wordt populaire muziek wel eens om die reden ingezet. Soms verglijdt populair naar populistisch en voor je er erg in hebt, doen vier stoere mannen in legercamouflage acrobatie op de tonen van ‘The A-team’ (fictief voorbeeld). Wie solo jongleert op dezelfde muziek, heeft een ander probleem: dat de kijker niet kan nalaten even aan de tv-serie te denken en dus niet meer oplet. Hoe dan ook is de keuze voor zulke muziek niet bijster origineel.
Maar dat wil niet zeggen dat alle bekende muziek altijd geweerd moet worden. Het probleem van ‘The A-team’ en zoveel andere deuntjes, is dat er bekende beelden of levendige herinneringen aan kleven, wat de aandacht wegleidt van het circus. Wanneer de muziek bekend is omwille van de muziek zelf, krijgt een circusartiest meer speelruimte om er beelden bij te maken. Als die beklijven, zal een bekend deuntje een frisse nieuwe invulling krijgen (ooit was er een sterk hoelahoopnummer op een evergreen van Bach, lang geleden op de Zomer van Antwerpen), verwachtingen scheppen waar de artiest al dan niet aan voldoet of verlichtend werken als de thematiek wat te zwaar wordt. In dat laatste geval is waakzaamheid geboden, want als het publiek de hele voorstelling lang in een bepaalde sfeer wordt ondergedompeld en weg is van de wereld, kan een bekend deuntje die sfeer ook instant doorprikken.
Homogene of eclectische soundtrack
Bovengenoemde sfeer is gemakkelijk te realiseren wanneer de muzikale begeleiding van de voorstelling homogeen wordt samengesteld, als een circusmaker letterlijk de toon van zijn voorstelling bepaalt. In circus is die toon vaak al eens dromerig, eigenzinnig of bizar, soms donker, soms vrolijk tot opzwepend. Het is echter niet nodig om een voorstelling te beperken tot één van deze mogelijkheden. Een homogene soundtrack kan ook gegarandeerd worden door dezelfde instrumenten te laten weerklinken, of soms ook door muziek van dezelfde componist/artiest te selecteren. Ideaal gezien vindt een circus zijn unieke geluid dat het onderscheidt van de collega’s en vermijdt het zodoende de al te evidente muziekkeuzes, denk bijvoorbeeld aan Baro d’Evel. Wie goed zoekt, vindt binnen dezelfde sfeer verschillende muzikale variaties die meerdere soorten circus van klank kunnen voorzien.
Eclectische muziekbegeleiding heeft al tot draken van voorstellingen geleid, maar dat hoeft niet altijd het geval te zijn.
Wie kiest voor een meer eclectische soundtrack, alle stijlen en genres door elkaar, zal op een andere manier naar samenhang moeten zoeken, bijvoorbeeld door het aantal circustechnieken te beperken. Eclectische muziekbegeleiding heeft al tot draken van voorstellingen geleid, maar dat hoeft niet altijd het geval te zijn. De trampolineshow van LeBoTrio, die veelal pompende beats gebruikte, creëerde plotsklaps een moment van poëzie door opera te draaien. Het is een kwestie van timing en dosering. Wie voorbeelden van geslaagde eclectische soundtracks wil, bekijk de films van Paolo Sorrentino.
Digitale manipulatie
Over films gesproken: hedendaagse circusartiesten zijn niet de enigen die bestaande muziek digitaal manipuleren. In de filmindustrie is dat al langer gebruikelijk. Meestal gaat het dan om muziek die wordt ingekort op drie mogelijke manieren: abrupt, via fade-out of er is een hap uitgenomen, vaak zonder dat de toeschouwer het merkt. Muziekliefhebbers van het eerste uur zien dat al eens met lede ogen aan, maar de film komt ermee weg. De muziek wordt zo immers een nederige dienaar van het verhaal. Het verhaal schrijdt voort, wat compenseert voor de beperking van de muziek. Ondanks dat gebrek kan muziek veel aan het drama toevoegen. Een sterke scène kan met andere muziek plots op niets uitdraaien.
Dat is niet anders in circus. En ook hier is klankmanipulatie niet altijd uit den boze. Alleen zullen circusmakers al sneller muziek digitaal verlengen dan inkorten, gezien de lengte van de acts. In sommige gevallen wordt de structuur van de muziek overhoopgegooid of worden verschillende liedjes samengesmolten. In de circushogeschool in Brussel (ESAC) is klankmanipulatie zelfs deel van de opleiding. Andere artiesten zoeken hiervoor hulp bij externe experts. Hier geldt hetzelfde als in filmkunst: de muziek wordt wat toegetakeld, maar als de ogen de kost krijgen, mag alles. Aimé Morales heeft het liedje van zijn fameuze afstudeeract (roue Cyr) aan ESAC stevig in de mixer gegooid, maar op de best mogelijke manier.
Desalniettemin worden tegenwoordig ook voorzichtige pogingen gemaakt waarbij de muziek in zijn oorspronkelijke vorm wordt gerespecteerd en de circusartiest hierbij beelden maakt die dialogeren met de muziek als waren het partners. Dit principe van gelijkwaardigheid, dat in de danswereld al goed is ingeburgerd, opent een nieuwe wereld waar voor de circuswereld nog veel in te ontdekken valt. Denk aan Caprices van Alexander Vantournhout en een voorbeeldje van langer geleden, met livemuziek deze keer: wie herinnert zich Looking Through Eardrums van de broers Schuermans?
Minimalisme
Tot slot buigen we ons nog even over de nieuwste mode in het circuslandschap om te kiezen voor muziek met een minimalistische inslag. Het oog geraakt snel verveeld, maar het oor heeft nogal een hang naar herhaling. Daarom keren refreintjes altijd terug in een lied, kunnen we maar met moeite oorwurmen uitschakelen of speelt een drummer steeds hetzelfde patroon.
Het oog geraakt snel verveeld, maar het oor heeft nogal een hang naar herhaling.
De kwaliteit én het probleem van minimalistische muziek, waarbij de herhaling prominenter dan bij andere muziek aanwezig is, is het effect van vervoering dat de luisteraar beleeft. Vervoering kan het doel zijn van de circusartiest, zodat de toeschouwer de aardse zorgen even vergeet. Maar als minimalistische muziek te sterk inwerkt op de geest, kan de toeschouwer er zich in verliezen en neemt hij het circus niet meer actief gewaar. Eén uitzondering: als het circus zelf ook minimalistisch is, en dus gestoeld is op doorgedreven herhaling. Point in case: Alessandro Sciarroni mikte in de productie Untitled_I will be there when you die met verslavende synthesizerklanken en oneindig jongleren op een ervaring die de tijd stillegt. De muziek van deze voorstelling was dan ook hardcore minimalisme, Steve Reich en psychedelische rockmuziek waren enkele inspiratiebronnen van de toetsenist.
De vele artiesten die niet voluit de minimalistische kaart trekken, trekken hun plan voorlopig met de iets zachtere repetitieve muziek die het zo goed doet in de platenwinkel, neem nu bijvoorbeeld die geliefde Wim Mertens, toegankelijk en zinnenstrelend. Het lijkt erop dat deze muziek, zoals marsmuziek in een ver en wereldmuziek in een nabij verleden, een veilige keuze is, iets dat altijd werkt. Dan is het vooral kwestie om nieuwe en avontuurlijke klanken op te zoeken zodra ook deze muziek een cliché wordt.
In vervlogen tijden was de muzikale begeleiding van een klassiek circus de typische hoempapa die nu ongetwijfeld nog doorklinkt in kindertelevisie. De officiële term is ‘screamer’: versnelde marsmuziek, speciaal bedoeld voor circusacts, waarvan de hoogdagen lagen tussen 1895 en 1955. Karl King, de vaste componist van Barnum & Bailey, heeft omzeggens niets anders geschreven. Ook in Europa specialiseerden bepaalde uitgeverijen zich in muziek voor circus en variété. Spannende muziek voor dierennummers, grappige muziek voor clowns, en ook heel wat miniaturen die konden gespeeld worden bij het opkomen of het afgaan van de artiesten.
Bij grotere compagnies reisden de muzikanten mee met de artiesten en speelden ze vrij virtuoos op het portaal boven het doek, vlak onder het zeil waar het ’s zomers stevig kon opwarmen. Maar meestal waren het de artiesten zelf die elkaar begeleidden. Als de clown van het gezelschap muzikaal onderlegd was, componeerde hij wat melodietjes bij elkaar voor de show. Eventuele gaten in de bezetting werden opgevuld door plaatselijke fanfaremuzikanten, die daarmee een bescheiden centje bijverdienden. Het repertoire werd aangevuld met bekende liedjes, hetzij balmuziek, hetzij opera.
De accordeon, een betaalbaar en transportabel instrument waarop je zowel de melodie als de akkoorden kan spelen, was alomtegenwoordig en haar klank draagt nog altijd het aroma van circus. De accordeonist was vaak de muzikale leider van het ensemble. Had je ervaren rasmuzikanten in je band, kon je zogenaamde ‘vamps’ in de partituur steken, een riedeltje dat de muzikanten blijven herhalen, al dan niet met wat vrije improvisatie bovenop, tot de truc van de artiest lukt. Tot slot had de drummer van de groep, net als in de stille film, de taak om sound effects te spelen bij komische nummers en te roffelen bij een gevaarlijke stunt.
Geluidsdragers, waarvan de meest primitieve vorm al aan het einde van de negentiende eeuw werd geboren, hebben hun tijd genomen om de tent binnen te dringen. Maar de stempel die ze hebben gezet op de evolutie van het circus is onuitwisbaar groot. Traditioneel circus vandaag draait de muziek van vroeger en vult aan met kindvriendelijke techno, waarop je gemakkelijk kan meeklappen. Nieuwe vormen van circus vonden eerstdaags – laten we zeggen de hoogdagen van de cd – hun gading in wereldmuziek. Het getoeter van Balkanfanfares klonk alsof het voor circus was uitgevonden: energiek, anarchistisch en exotisch. Verder waren klezmer, zigeunerjazz en oude swing in zwang, nu nog steeds eigenlijk. En ook in dit tijdperk was de nostalgische trekzak niet weg te branden. Bij elke zucht van de balg werd de herinnering aan het nomadische tentcircus aangewakkerd tot zelfs de modernste black box in het modernste theater naar hooi begon te ruiken.
Tegenwoordig – laten we zeggen de hoogdagen van Spotify en iTunes – is de klank van circus even divers als het beeld. Van Wolfgang Mozart tot Lou Reed, de soundtrack van je voorstelling ligt voor het rapen op het internet. Het heeft ook de (ondertussen zeldzaam geworden) live-muzikant in het circus ertoe bewogen om buiten de lijntjes te kleuren. Niet alleen op het vlak van stijl, maar ook wat betreft zijn rol in de voorstelling. Muzikaal zijn er geen taboes meer, en als het even mag, vinden circusartiesten een klank die hun voorstelling uniek maakt. Ze zijn daartoe tot veel bereid, van compositieopdrachten tot digitale ingrepen op bestaande muziek. De ene circusmaker kiest voor een homogene soundtrack, de andere zal een gesmaakte dan wel baldadige mix maken van alle genres.
Ondanks de muzikale diversiteit valt de laatste jaren een trend op: minimalisme. Niet zozeer het harde minimalisme van de pioniersjaren in de tweede helft van de twintigste eeuw, maar een toegankelijkere variant van nu. Deze muziek, vaak instrumentaal, heeft een bezwerend en verslavend karakter vol herhalingen van kleine motieven. Het succes van de filmmuziek van ‘Le Fabuleux Destin d’Amélie Poulain’ lijkt deze beweging op gang te hebben gezet, maar ook de kamermuziek van Arvo Pärt of de pianomuziek van Wim Mertens zijn geliefd bij circusartiesten. Van daaruit deint het uit, en tegenwoordig wordt evengoed gekozen voor donkere elektronische beats of bedwelmende popmuziek, al dan niet met een symfonische opbouw wanneer wat meer gotiek toegelaten wordt.
Circus en muziek lijken als kunsttakken erg ver uit elkaar te liggen. Maar in een poging om de essentie van beide te benoemen, stuiten we toch op een aantal gelijkenissen.
Muziek is vier dingen:
>> Kunst van de klank. Spontaan denk je aan melodie of ritme, maar het gaat verder dan dat: harmonie, klankkleur, tempo enzovoort. Soms gaat het ook om minder, want van een paar eenvoudige geluiden kan je ook al een symfonie maken.
>> Kunst van de tijd. Een muziekstuk wordt geboren uit de stilte ervoor en sterft in de stilte erna. De tijd dat muziek klinkt, hanteert ze eigen wetten op die tijd. Ze kiest hoe snel de tijd tikt en brengt er structuur in aan, door ze op te delen in strofe en refrein of in contrasterende sferen en tempi.
>> Kunst van de herhaling. Door het vluchtige karakter van muziek, is herhaling van groot belang in elke muzikale uitdrukking. Een melodie wordt tijdens het afspelen opgeslagen in het geheugen – zonder geheugen heb je niks aan muziek – maar krijgt pas betekenis als ze verderop in het muziekstuk herhaald wordt, want dan klinkt ze al vertrouwd.
>> Kunst van de spanning. Praktisch elke vorm van muziek zal op elastische wijze momenten van spanning en ontspanning met elkaar afwisselen. Zet een muziekstuk af op de voorlaatste noot in plaats van de laatste, en de kans is groot dat het eindigt met een onbehaaglijk en onvoltooid gevoel. Dat is de spanning die nog moet oplossen in de ontspanning, de laatste noot.
De definitie van circus lijkt nog in ontwikkeling te zijn. Ook bij uw dienaar evolueren de gedachten daarover nog geregeld, en hij neemt momenteel genoegen met deze interpretatie.
Circus is:
>> De kunst van het oneigenlijke. Want dat beslaat zowel de acrobaat die bovenmenselijke prestaties levert, als de clown waar het publiek mee lacht, als de goochelaar met zijn illusies of de gevaarlijke toeren van de dierentemmer. Ook komt de term tegemoet aan de soms anarchistische instelling van menig circusartiest en de zweem van exotisme dat rond circus hangt.
>> De kunst van het echte. Circus creëert een momentum tussen artiesten en publiek, een constante communicatie tussen beide. Het reële gevaar van veel acts en de oprechte concentratie van artiest en kijker dragen daartoe bij, maar ook het diepmenselijke aspect van de clown, waarvan vaak wordt gezegd dat hij geen acteur is, maar vooral zichzelf.
En hier komen we op een interessant raakpunt tussen muziek en circus: wat muziek inherent zo goed maakt, de afwisseling van spanning en ontspanning in de klank, is wat circus zo goed beheerst in beelden. De roffel op de trom bij de voorbereiding van een truc en de verlossende cymbaalslag bij de voltooiing ervan, verheft zich plotsklaps van een oud cliché tot een symbool van de ziel van circus én van muziek, die samen nog een mooie weg zullen afleggen.
>> Dit artikel verscheen in CircusMagazine #57 (december 2018) // Auteur: Tom Permentier // Voor overname: contacteer maarten[at]circuscentrum.be