Circus. De kunstvorm van de eeuwige jeugd. Elke lente een nieuwe oogst van afgetrainde lijven uit internationaal gerenommeerde circushogescholen. Vastberaden om de wereld te veroveren. Om ontdekt te worden door publiek en programmator. Om staande ovaties te krijgen. Om in de sky de limits te gaan opzoeken. Om de next big thing te zijn. Om de next CircusNext-laureaat te zijn. Het doet mij soms denken aan die Amerikaanse ziekenhuisreeksen waar de dokter (altijd een man) zijn hoofd in de wachtkamer laat zien en ‘Néééééééxt’ roept. Het gaat snel. Het moet snel gaan.
Want de circusartiest wordt afgeleverd met een houdbaarheidsdatum. Zo las ik het twee magazines geleden in het interview met Virginie Jortay, die stelde dat ‘net zoals bij muziek het circus voor een groot deel stoelt op fysieke virtuositeit eigen aan jeugdigheid en dus onvermijdelijk een houdbaarheidsdatum heeft’.
Het is waar. Medaillewinnaars op de Olympische Spelen hebben zelden een drie als eerste cijfer in hun leeftijd. Halverwege de twintig nemen de fysieke mogelijkheden op topniveau langzaam af. Maar is circus niet meer dan topsport, een race naar het meest spectaculaire? Een EK en een WK circus waar Rusland en China alle medailles opstrijken?
Circus kan beter. Of misschien is beter hier niet het juiste woord. Circus kan meer. Een circusartiest hoeft zich niet aan de kant te laten zetten na zijn dertigste of nog vroeger na een blessure. Circus kan meer zijn dan een supermarkt waar jeugdigheid verpakt wordt in hapklare porties. Te consumeren voor, zie datum.
Circus moet kunnen rijpen – om in de terminologie te blijven. Zoals wijn of whisky rijpt op houten vaten, zo rijpt een circusartiest op de planken.
En daar is tijd voor nodig.
>> Dit artikel verscheen in CircusMagazine #56 (september 2018) // Auteur: Toon Van Gramberen // Foto: Brecht Van Maele // Voor overname: contacteer maarten[at]circuscentrum.be