Een redactielid van Circusmagazine laat zijn of haar licht schijnen op de wonderlijke (circus)wereld. Klom deze keer in de pen: Gwendolien Sabbe.
Ik zal er niet omheen draaien: het heeft er stevig ingehakt. De oorverdovende stilte in de ellenlange COVID-19-persconferenties. Geen één woord over cultuur en de kunsten. We bestonden niet. We doen er niet toe. De nieuwsberichten, de gesprekken met collega’s, artiesten en vrienden spraken voor mij boekdelen: nobody gives a shit.
Ik heb altijd geloofd dat wat ik deed als programmator en organisator een meerwaarde had: ik bracht artiesten en publiek samen, ik verbond. De beleving van een geweldige voorstelling is als een shot magie om de dingen des levens te bezweren. Het was de maïzena die de verzuring tegenhield.
Het druipt natuurlijk van kinderlijke naïviteit, maar ik geloofde er heilig in. Tot de COVID-19-storm blies en dat geloof als een kaartenhuisje ineen dwarrelde. En nu? Ik weet het niet.
Ik weet in ieder geval dat het nabij volgen van het ‘Old School’s Cool’ creatieproces als een oase in een woestijn was. Het bracht me terug naar de kern van zaak. Het beginpunt. Uit het niets iets maken om te delen met anderen. Zeven circusartiesten halen inspiratie uit het circusverleden en creëren een nieuw nummer. De eerste ideeën, wankele probeersels, het bricoleren, op je bek gaan, de twijfels, kleine en grote yes-momenten, tabula rasa’s, het nog eens doen, het iets anders doen, bijschaven en polijsten. Het is iets wat enkel artiesten kunnen. Ik zie het boekhouders, slagers, loodgieters, politici, managers, IT’ers, leraars, advocaten, cateraars, … niet doen. Toch geen voorstelling die je raakt, boeit, verrast, onder je vel of op je huid gaat zitten, je doet glimlachen of fronsen.
Als ik zou kunnen wat zij kunnen, zou ik het doen? In alle eerlijkheid? Neen, ik denk het niet. Ik zou het niet zien zitten. Op het einde van het administratieve doolhof wacht je meestal een factuur die je onderbetaalt. Over de valkuilen van een creatieproces kun je een meter boeken schrijven en dan hebben we het nog niet over de creatie op tournee te krijgen (spreiding) en te houden (planning en productie). Eenmaal onderweg is het getjool: opbouwen, afbreken en naast de scène ook creatief zijn in het oplossen van kleine en grote problemen. Je hebt geen baas, maar er is altijd wel een boekingskantoor, programmator, overheid, creatieve partner die iets van je wil tegen een bepaalde datum. Voor een privé- of gezinsleven is er een apart draaiboek. Verder is het duimen dat je niet geblesseerd geraakt of er geen pandemie losbreekt. Dus waarom?
Omdat artiesten nu eenmaal doen wat ze doen. Uit noodzaak. Het is die voorwaartse drang, jeuk, onrust, om iets te maken, te vertellen, te delen, te tonen. In geen enkele voorstelling die ik de laatste jaren zag, sloeg die noodzaak me met zo’n schoonheid en rauwheid in het gezicht als bij het zien deze zomer van A 2 mètres. Jesse Huygh heeft mucoviscidose, wat ik altijd vergeet want Jesse is glimlach en sturm und drang en bovenal een topacrobaat. Dat laatste lukt niet meer zo goed, dus zei zijn acrobuddy Rocio Garrote: dan maak je toch een voorstelling mét die zuurstoftank, ik draag ‘m wel? Zo geschiedde. Want artiesten doen nu eenmaal wat ze doen. Ook als het bijna niet meer gaat.
Ik wil in ieder geval geen dino-culturo worden die aan de circusfestivalbar met een koffie te veel op zuur en gal staat te kijven. De COVID-storm heeft er ingehakt, maar heeft ook alle ruis en bullshit weggewuifd. En me opnieuw het hart van de zaak laten zien.
Ik heb er in ieder geval een tegelwijsheid bij: Pandemieën kwellen, politici komen en gaan maar artiesten blijven altijd bestaan. Kijk maar naar die veelbelovende, nieuwe generatie pas afgestudeerden.
Dit artikel verscheen in Circusmagazine #68 (september 2021) // Auteur: Gwendolien Sabbe // All rights reserved