>> Dit artikel verscheen in CircusMagazine #49 (december 2016). Voor overname contacteer maarten[at]circuscentrum.be
>> Auteur: Tom Permentier – Foto: Tom Van Mele
In deze rubriek lees je de mijmeringen van muzikant en circusliefhebber Tom Permentier, die onbevangen door het circuslandschap stapt en actuele kwesties naar voren schuift. Van kleine ergernissen tot grote dromen, Halsoverkop nodigt uit om mee te denken over circus, kunst en de wereld.
Eén van de grote menselijke gaven is het vermogen om dingen te benoemen. Op die manier verwerft de mens inzichten in de wereld en het leven. De structuur die het biedt, geeft een gevoel van controle. En zo willen wij mensen ook graag de tijd structureren. Hoe knap die prestatie ook moge zijn, toch zijn we eigenlijk prutsers in het betitelen van tijdsperiodes. In de kunstgeschiedenis valt dat nog het meest op, omdat de ongebreidelde, bijna anarchistische creativiteit van kunstenaars haaks staat op het vaak inspiratieloos etiket dat deze of gene stijl door kenners opgeplakt krijgt.
Neem klassieke muziek. Die verzamelnaam is in feite een totum pro parte, want het stond oorspronkelijk enkel voor de muziek van de classicisten van de zeventiende eeuw, Mozart en zijn vriendjes. De schilders en architecten van zijn generatie grepen terug naar voorbeelden uit de klassieke oudheid, vandaar de naam ‘classicisme’. Dat hetzelfde al gebeurde in de renaissance van de vijftiende eeuw, zullen we maar buiten beschouwing laten. Helaas wordt het nog complexer: dik honderd jaar voor Mozart waren er ook al schilders die nu de classicisten worden genoemd, omdat ze weigerden braaf in barokke stijl te verven zoals iedereen toentertijd. De schilders uit Mozarts tijd worden plotsklaps herdoopt tot de neoclassicisten, maar neoclassicistische componisten moet je dan weer zoeken aan het begin van de twintigste eeuw. Proficiat aan wie dit kan volgen, want dat was duidelijk niet de bedoeling van de naamgevers.
En hoe zit het dan met circus? Los van het feit dat het woord ‘circus’ ondanks alle pogingen nog altijd dichter bij Bassie en Adriaan staat dan bij een blote Alexander Vantournhout, circuleren er in het wereldje twee termen. Ik schrijf ze voor het gemak met een hoofdletter: Traditioneel Circus en Nouveau Cirque. Die benamingen zijn acceptabel in vergelijking met die van sommige andere kunsten. Circus is dan ook een relatief jonge kunsttak – we hebben gewoon nog niet de tijd gehad om het terminologisch te verknoeien.
Laten we eerst het Traditioneel Circus onder de loep nemen, circus dat een bepaalde traditie volgt. Welke traditie mag dat zijn? Niet die van het oude Romeinse circus, waarin gladiatoren en leeuwen verstoppertje speelden met elkaar, maar die van pionier Philip Astley. Hij wisselde ruiterkunst af met clowns en acrobaten en plaatste zijn publiek in een cirkelvormige tribune. De link met Traditioneel Circus van nu is snel gelegd. In Nederland zeggen ze trouwens liever ‘Klassiek Circus’, wat niet onlogisch is, want Astley was een tijdgenoot van Mozart en o jee, daar gaan we weer…
Over het Nouveau Cirque, de Franse vernieuwers van het einde van de vorige eeuw, kun je stellen dat het niet meer zo nieuw is, volgens sommigen zelfs achterhaald, en niet meer zo Frans. De artiesten ruilden spreekstalmeester en wilde dieren in voor een theatraal narratief. Hoe innovatief dat ook was, de term ‘Nouveau Cirque’ is problematisch. Elke benaming waar ‘nieuw’ in voorkomt ontkent haar eigen tijdelijkheid. Voor je het weet, spreek je over Le Nouveau Cirque, Le Plus Nouveau Cirque en The Circus Formerly Known As Nouveau Cirque. En hoewel deze stijl én het Traditioneel Circus heden ten dage veelvuldig worden beoefend, bestaat er tegenwoordig ook het vage begrip Hedendaags Circus, paradoxaal genoeg voor wie zoekt naar het circus van de toekomst.
Kunst categoriseren in de gangbare trend is een verhaal vol valkuilen. Maar hoe moeten we al die stromingen dan wel benoemen? Ik nodig iedereen uit om daarover na te denken. Misschien wijst acteur en toneelschrijver Stefan Perceval ons de juiste richting? Hij gebruikt nooit de term ‘Sociaal-artistiek Theater’, maar zegt steevast: ‘het Ministerie van Dromen’.