>> Dit artikel verscheen in CircusMagazine #43 (juni 2015)
>> Auteur: Hans Vanwynsberghe
>> Voor overname: contacteer maarten[at]circuscentrum.be
Voor één keer laten we niet André De Poorter aan het woord over onze vaderlandse circusgeschiedenis, maar wel Hans Vanwynsberghe. Hans werd in Parijs gepakt door het ongelooflijke verhaal van Raymond Gurème, circusartiest en ontsnappingskoning van de concentratiekampen. Maar racisme tegen nomaden is geen exclusief fenomeen uit de Tweede Wereldoorlog. ‘Ik zie dat we weer dezelfde richting op gaan.’
Samen met een honderdtal sympathisanten stap ik door de winterse velden langs de Somme, net onder Parijs. We haasten ons om het tempo te volgen van Raymond Gurème, een kleine man van 89 jaar, die nog steeds de energie heeft van een voltigeur. “Etre circassien, ça m’a presque couté la vie et ça m’a sauvé la vie.” Een zelf gerolde peuk kleeft aan zijn onderlip.
Waarom stappen we hier, van je woonwagen tot aan het station van Monthléry?
Raymond Gurème: “Tijdens de oorlog van 1940-45, hebben ze ons hier in een concentratiekamp gestoken. Heel onze familie, samen met andere families, meestal zigeuners. Wijzelf waren geen zigeuners, wij waren een rondtrekkend circus, en dus nomaden. Mijn vader had de driemaster van Cirque Leroux opgezet om de oorlogsvluchtelingen te herbergen. Ze konden dan een nacht onder het zeil rusten, voor ze weer verder trokken.”
Het waren de Duitsers die jullie opsloten?
“Maar nee! Het waren geen moffen. Het waren de Franse regering en de Franse gendarmes die ons opsloten in Franse kampen. Mijn ouders overleefden Darnetal, Monthléry en Montreuil-Bellay. Men sloot toen alle nomaden op in kampen. Bijna ieder departement had zo’n kamp en het laatste werd pas gesloten in 1946, dat is meer dan anderhalf jaar na de oorlog.”
In Monthléry bleef je een jaar voordat je de benen nam. Hoe was het leven in het kamp?
“Er was niets. Geen chauffage, geen vuur, geen winterkleren, geen elektriciteit, geen douche of wasplaats, geen dokter en alleen heel dunne soep om te eten. De kampdirecteur, Berthold, hield onze rantsoenbonnen achter en verkocht die op de zwarte markt waar hij zo rijk en populair mee werd dat hij het na de oorlog tot burgemeester schopte. Zij leefden rijkelijk terwijl wij vergingen van de honger. Ik had geen speklaag toen ik er aankwam en toch verloor ik het eerste jaar 25 kilo. Ik woog nog amper 43 kilogram toen ik het op een lopen zette. De winter kwam eraan en we vreesden het ergste. Mijn ouders besloten dat de drie oudste kinderen hun geluk moesten wagen. Om onszelf te redden, en indien mogelijk ook de anderen te helpen. Ik werkte bij de boeren en spaarde zoveel ik kon om nu en dan terug te reizen en brood over de draad te gooien. Tot mijn familie verdween. Ik dacht dat ze naar de doodsfabrieken in Polen gestuurd waren.”
Je bent in totaal negen keer ontsnapt uit concentratiekampen en oorlogsgevangenissen ?
“Door mijn verzetsacties werd ik telkens opnieuw opgepakt. Ik heb geluk gehad, maar had er ook een talent voor. Al van toen ik twee jaar oud was deed vader kunstjes met me in de piste. Daarna werd ik clown, deed evenwichts- en souplessenummers en tegen dat ik 14 jaar was, een jaar voor de oorlog uitbrak, had ik mijn eigen acrobatienummer. Over prikkeldraad springen was niet al te moeilijk voor mij. Net voor mijn tweede vlucht uit Monthléry hadden ze me in het strafhok gestoken, met de handen op de rug geboeid. Door mijn lenigheid kon ik mijn handen onder mij door schuiven. Ik moest het vel rond mijn polsen afschrapen om de handboeien erover te krijgen, je kan de littekens nog zien. (toont zijn armen) Net buiten het kamp klom ik in een hoge boom. De patrouilles met honden zouden me opjagen als wild zodra ze hoogte kregen van mijn nieuwe ontsnapping. Dus ik wachtte in de boom tot ze hun zoekactie staakten.”
Zelf heb je de Duitse of Poolse kampen nooit meegemaakt?
“Jawel, op het einde. In Angers ontsnapte ik uit een ziekenhuis waar ik dwangarbeid moest doen, en stal een Nazi-vrachtwagen voor het verzet. Ik werd naar een werkkamp gestuurd waar de zwaksten doorgevoerd werden naar de uitroeiingskampen in Polen. Ik ontsnapte en na een hongertocht door het Zwarte Woud werd ik opnieuw gearresteerd en naar een ander kamp gestuurd. Elke week stuurden ze er een wagonlading naar Auschwitz. Ik stond op de volgende lijst, het was een kwestie van dagen. Een Franse machinist riskeerde zijn leven en liet me in de kolenwagon glippen. In Frankrijk kon ik me weer aansluiten bij het verzet en een weinig later bij het bevrijdingsleger.”
Waarom koos je na de oorlog niet opnieuw voor het circus ?
“Hoe en waarmee? Ik wilde niets liever, maar ik was gebroken, we hadden niets meer. De woonwagens, de dieren, onze driemaster, de tribunes, de projector en de pellicules. Het enige dat we nog hadden was honger. Dus we gingen werken op het land.”
Kon je na de oorlog dan geen schadevergoeding vragen?
“Mijn vader heeft nog geprobeerd om een schadevergoeding te vragen, zoals de joden toen kregen, maar het kreeg geen gevolg. Ikzelf had ook recht op een uitkering als verzetsactivist en bevrijdingssoldaat. Daar waren bewijzen van, maar ik wist dat het geen zin had. Op zoek naar mijn familie zocht ik werk rond het concentratiekamp waar ik ze het laatst zag, in de hoop dat ze me hier zouden zoeken. De kampbewaking was gepromoveerd tot politiekorps en de kampdirecteur was burgemeester. Het laatste kamp sloot pas in ‘46, anderhalf jaar na de oorlog, omdat de minister van binnenlandse zaken die kampen de beste oplossing vond voor de nomaden… dat was het klimaat van net na de oorlog. Dus nee, ik heb geen schadevergoeding gevraagd.”
Waar heb je je familie teruggevonden ?
“Voor de oorlog speelden we veel in België. De helft van mijn zussen zag er het levenslicht. Na de oorlog konden mijn ouders niet meer leven in Frankrijk, hun vaderland dat hen vervolgd had. En dus kwamen ze naar België, naar Bastogne. Mijn zussen wonen er nog steeds.”
Waarom kom je de laatste tien jaar naar buiten met je verhaal?
“Toen ik zag hoe de Roma behandeld worden, kwamen alle beelden van de oorlog terug. In Parijs worden sloppenwijken vernield met bulldozers en al wie niet snel genoeg kan vluchten, wordt op een trein naar Roemenië gezet. Op hetzelfde moment stijgt ook het racisme tegen de Franse nomaden. Meer en meer zie je opnieuw borden met ‘verboden voor nomaden’. Ik wil getuigen omdat ik zie dat we weer dezelfde richting op gaan.”
DE VERVOLGING IN BELGIË
Ook bij ons was het beleid van aparte identiteitsdocumenten voor zigeuners al in voege voor de oorlog. Vanaf ’41 moesten de nomaden zich vestigen in woonwagenkampen. Concentratiekampen zoals in Frankrijk werden echter niet opgezet. In mei ’43 arresteerden Belgische rijkswachters alle nomaden die in die kampen leefden en deporteerden ze naar de Dosinkazerne, de laatste halte voor Auschwitz. Eenmaal in Mechelen werd ruwweg de helft door de Duitsers teruggestuurd, omdat ze geen “echte” zigeuners waren.
Er is geen onderzoek gedaan naar wie die mensen dan wel waren. Waarschijnlijk werden veel circusartiesten op deze manier gered door de Nazi’s. Ook van de 351 gevangenen die wel naar Auschwitz gestuurd werden, weten we niet hoeveel er circusartiest waren, noch hoeveel er Roma waren en hoeveel er toevallig donker haar en ogen hadden. Het enige dat we weten is dat er slechts 13 terugkeerden.
Onderzoek in de archieven van de Rijkswacht kan eventueel nog iets opleveren. Maar ook de getroffen circusfamilies zelf kunnen nog steeds getuigen. Werd hun familie gearresteerd? Werden er personen uit hun familie gedeporteerd? Kennen ze andere circusfamilies die verdwenen en nooit terugkeerden? De tijd tikt en het is dankzij uitzonderingen als Raymond Gurème, die ondanks de pijn toch getuigen hoe onze overheid omging met circusartiesten tijdens de oorlog, dat we meer inzicht krijgen in deze zwarte pagina’s van onze geschiedenis.
Meer lezen
>> Over het leven van Raymond Gurème is enkele jaren geleden een zeer aan te raden biografie verschenen: ‘Interdit aux nomades’. Het is te verkrijgen in de betere bibliotheek, waaronder die van het Circuscentrum.
>> Een biografisch verhaal over Belgische nomaden tijdens de oorlog vind je onder meer in Jan Yoors’ ‘Oorlogsjaren’.
>> Over de Franse concentratiekampen is er ‘Les tsiganes en France, un sort apart, 1939-46’ van Emmanuel Filhol.