>> Dit artikel verscheen in CircusMagazine #55 (juni 2018). Voor overname: contacteer maarten[at]circuscentrum.be.
>> Auteur: Toon Van Gramberen // Foto: Brecht Van Maele
Objecten zijn overal. Ze zijn vanzelfsprekend. Behalve Marc groet niemand ‘s ochtends de dingen. We gaan er zonder veel aandacht aan voorbij. Dat de kop waaruit we koffie drinken ook andere eigenschappen heeft dan het bevatten van een warme drank wordt ons pas duidelijk wanneer we er nog eens eentje uit onze handen laten vallen.
Niet zo in het circus, waar goed getrainde lijven alle mogelijke manieren ontdekken waarop ze in interactie kunnen gaan met het object van hun keuze. Uren, dagen, jaren training met dat ene object. Dat doek, die mast, die bascule, dat rad, die jongleerballen, … Circusartiesten worden er één mee. Letterlijk. Een geoefend circusoog ziet aan het lichaam van de artiest door welk object het is gedisciplineerd.
Vanuit deze circusobjecten zijn hele repertoires aan trucs ontstaan. Hele pedagogieën, hele subculturen. Van circusateliers tot circushogescholen bepaalt een klein aantal objecten de circustraining. En dus de circusacts en voorstellingen. Het object wórdt soms de act. Het neemt zijn hele geschiedenis mee op scène. Een Chinese mast die staat te wachten tot de artiest het podium betreedt, belaadt het publiek met zoveel verwachtingen die daarna enkel nog maar ingelost kunnen worden. De circusartiest als lijdend voorwerp.
Misschien is het daarom dat we vandaag zoveel alledaagse objecten in het circus zien. Van schoenen met plateauzolen tot groentebakken, van zandzakken tot koffiekopjes. Ze werden niet gemaakt voor het circus. Ze hebben er geen geschiedenis. Het zijn exoten die vorm en kleur geven aan de scène en de verbeelding van het publiek prikkelen. Maar vooral, ze bieden de circusartiest de kans om zich te bevrijden van de verwachtingen van het circusobject. Om te ontdekken hoe ze deze wilde objecten met hun circuslijf kunnen temmen. De circusartiest als dompteur der dingen. De objectentemmer.