>> Dit artikel verscheen in CircusMagazine #35 (juni 2013). Voor overname: contacteer maarten[at]circuscentrum.be.
>> Auteur: André De Poorter
Een wandelende – of in Gent rondfietsende – encyclopedie: zo kan je André De Poorter nog het best omschrijven als het over onze vaderlandse circusgeschiedenis gaat. Vandaag laat hij zijn licht schijnen op de glorie- en crisisjaren van het circus in de 20ste eeuw.
De Belgische circuswereld kende in zijn lange bestaan hoogte- en laagtepunten, gloriejaren en jaren van erge crisis. Aan het begin van vorige eeuw beleefden de circussen succesvolle jaren. De groeiende bijval voor deze ontspanningsvorm bracht met zich mee dat een aantal kermistheaters overschakelden op circus, zoals Libot, De Jonghe, De Vos, Cliquet, Van Bever en Camillius. Voor de Eerste Wereldoorlog waren een dertigtal circussen op tournee in ons land, vooral kleine zaakjes die op de kermissen overal te lande optraden.
Geld met hopen
De oorlog trad als spelbreker op, maar eens die voorbij was, beleefden de circussen weer hoogdagen, want de mensen hadden na vier jaar van ontbering behoefte aan amusement. Uit die naoorlogse tijd zijn ons vijfentwintig namen bekend van Belgische circussen: Libot, Sosman, Franco-Belge (Wed. David Sosman), De Jonghe, Caroli, Semay, Demuynck, Vander Meulen, Anglo-Belge, Harway, Pauwels, Wed. Adler, Passel, Greif, Saratos, Hendrikos, Tondeurs, Demeyer, Selma, Hansens, Cesar, Paulton, Anglais, Jhony, Simon. Maar er zijn er vast meer geweest.
De economische crisis van de jaren dertig zorgde ervoor dat er enkele moesten afhaken. Voor de anderen werden het evenwel moeilijke jaren, gevolgd door de Tweede Wereldoorlog waarin slechts beperkt werd gereisd. In 1945 konden de circussen weer opgelucht ademhalen. De daaropvolgende jaren waren uiterst gunstig voor hen en als ze er over vertelden dan klonk het steeds van: “We schepten geld met hopen.” Maar het bleef niet duren.
Totaal ontgoocheld
Na de zeven vette jaren, kwamen de magere jaren die zijn blijven duren. De publieke belangstelling slonk zienderogen door de opkomst van de televisie. De mensen bleven in hun huizen en vergaapten zich aan programma’s zoals Les Pistes aux Etoiles. Kwam daarbij de invoering van de sociale wetgeving die het de uitbaters moeilijk maakte, want ze moesten van dan af hun personeel inschrijven en dat kostte geld. De kermisbezoekers bleken ook meer belangstelling te hebben voor moderne en nieuwe lawaaierige attracties en circusspektakels hoorden daar niet meer bij. Daardoor verdwenen de circussen van de foorpleinen en gingen ze buiten de kermisperiode hun tenten opbouwen op de dorpspleinen. Er waren er ook die een naamwijziging invoerden, maar dat mocht niet baten.
Dat het slecht ging blijkt uit briefwisseling. De familie Simon, van het Circus Libot-Simon, schreef in 1954: “We hadden verleden jaar bijna niets verdiend en waren nu zonder geldmiddelen …” Gustaaf Demuynck, van het gelijknamige circus, meldde aan impresario Genske: “Dat gaat allemaal niet vanzelfs, want het is voor ons ook hard, want Oudenaarde was ook slecht” (april 1955) en “De zaken zijn even slecht geweest als verleden jaar” (augustus 1961).
Na bezoeken aan de foor van Oostende schreef Circus Semay meerdere keren aan dat stadsbestuur: “Het bezoek is met meer dan de helft verminderd” (1952), “Ik ben totaal ontgoocheld, het publiek is niet te vinden voor mijne voorstellingen” (1955) en “Moest de belangstelling voor het circus maar zijn als met de octoberfoor 1956, dat ik meer dan 30.000 fr. heb moeten toesteken om de kosten te dekken…” (maart 1957). Pierre Minnaert schreef aan Genske (maart 1956): “De zakens gaan bij ons slecht gelijk andere circussen. Het is te hopen dat het betert want alzo is het erg triestig.”
En toen kwam Malter
Die moeilijke periode is men nooit meer te boven gekomen. Enkelen zijn over de kop gegaan zoals Demuynck (1961) en Libot (1962). Anderen hielden het tijdig voor bekeken zoals Luxor en Libot-Simon in 1957, Minnaert en Semay in 1959, Tondeurs in 1961 en De Jonghe in 1963. Alleen Circus Jhony bleef over en heeft het volgehouden tot in 1980 toen geen nieuwe generatie meer klaarstond om de zaak verder te zetten.
Vandaag bestaat er geen enkele zaak meer uit de periode van net na de oorlog. Merkwaardig is wel dat het gezin van Duitser Gottfried Malter hier met Tiroler Circus startte op een ogenblik dat onze binnenlandse circussen er de brui aan gaven. Dierennummers stonden er centraal en dat beviel het publiek. Gottfrieds kinderen richtten nadien eigen circussen op. Ulrich startte in 1965 met Wiener Circus en Rose-Marie zette in 1971 met haar man Jean Gebruers het Apollo Circus op poten. Een jaar later werd zoon Harry Malter uitbater van Circus Piste. In 1975 bestond er gedurende korte tijd een Vedetten Circus waarvan Gottfried Malter jr. de leiding had. De verdienste van de Malters is dat ze gezorgd hebben voor continuïteit. Ze hebben gedurende jaren het Belgische circuslandschap grotendeels alleen ingekleurd. Dat mogen we niet vergeten.