>> Dit artikel verscheen in ingekorte versie in CircusMagazine #45 (december 2015)
>> Auteur: Liv Laveyne
>> Voor overname artikel: contacteer maarten[at]circuscentrum.be
2015 was een mooi jaar voor het circus in Vlaanderen met enkele vaste waarden en frisse talenten. Het was ook het jaar van de eerste Vlaamse Circusprijs en een jaar waarin de overheid nog eens nadrukkelijk haar geloof in deze kunstvorm in ontwikkeling uitdrukte. Kortom, een jaar waarin bleek dat het circus in Vlaanderen tot heel wat in staat is, maar ook dat er nog veel werk aan de winkel is.
Waarachtig Belgisch
2015 begon eigenlijk al in 2014. Alexander Vantournhout bracht in november van dat jaar een toonmoment voor het grote publiek van zijn nieuwe voorstelling ‘ANECKXANDER’. Het werd een voltreffer van formaat met een staande ovatie. Een zegetocht die hij in 2015 verderzette met een première op PERPLX en de jury- en publieksprijs op TAZ, het theaterfestival Theater aan Zee dat hiermee eens geen jong theater maar wel jong circustalent bekroonde. Want circus, what’s in a name? Met ‘ANECKXANDER’ bracht Vantournhout op meerdere vlakken een grensverleggende voorstelling. Het was niet alleen een bijzonder samenkomen van dans, performance en circus. Het was bovenal een ode aan de schoonheid van het onvolmaakte lichaam. Het naakte lichaam. Jawel, is zulks schering en inslag op de kunstenpodia, binnen het circus is dit vrij ongewoon. Maar allerminst tegennatuurlijk, want wat is circus anders dan het fysieke lichaam dat botst tegen zijn eigen grenzen én die keer op keer wil overstijgen? Met hulp van dramaturge Bauke Lievens maakte Vantournhout er een aangrijpend persoonlijk en universeel portret van. Uitgaande van de imperfecties van het eigen lichaam (een te lange nek, te korte onderarmen en benen) voegde hij ‘protheses’ toe (een rubenskraag, bokshandschoenen, plateauzolen) en verwerkte dat in een repetitieve choreografie die met de hang naar perfectie ook het falen én de relativerende humor binnenbracht. Ecce homo, ziehier de mens. ‘ANECKXANDER’ was het bewijs voor het hedendaags circus in Vlaanderen dat in de cross-over (Vantournhout studeerde zowel aan ESAC als P.A.R.T.S.) en een uitgekiende dramaturgie (die de oeil extérieur overstijgt en net van binnen naar buiten werkt) een te ontginnen rijkdom ligt. Niet het verhaaltje (het doen alsof) of circuskunstje (het doen), maar de waarachtigheid van de performer (het zijn) is de focus.
Het was die waarachtigheid die ook ‘Fidelis Fortibus’, het soloproject van Danny Ronaldo, zo aangrijpend maakte. Alleen in de piste stond hij daar, clown Danny. Met rondom hem de graven van overleden artiesten uit het oude nomadencircus. Enkel hun relicten bleven over, refererend naar zijn eigen verleden. In een gedurfd verstilde voorstelling blies Danny Ronaldo die objecten terug leven in, wekte hij in zijn eentje de doden weer tot leven om tot iets nieuws te komen. Ook hier lag de sterkte in de combinatie van een straffe persoonlijkheid, Danny Ronaldo, gekoppeld aan het inzicht van theatermaakster en coach Lotte van den Berg. Het waarachtige pure zijn, was het bij ‘Fidelis Fortibus’ gedrenkt in bitterzoete tragiek dan toonde Cie Ea Eo zoals de titel deed uitschijnen ‘All the fun’, maar ook het hard labeur (de oorspronkelijke ondertitel luidde niet voor niets ‘is happening somewhere else’). Ze voerden een onderzoek naar collectiviteit, groepsdynamiek en rivaliteit in een jongleervoorstelling die flirtte met contactsport, work-out, spel en ritueel. Na het internationale succes van ‘m²’ was dit een waardige opvolger, eerlijker en minder geacteerd (al mocht de verbale blabla er voor ons gerust uit). Waar Claudio Stellato in zijn vorige voorstelling ‘L’Autre’ speelde met schijn en zijn, ging zijn nieuwe ‘La Cosa’ voor het pure zijn waarbij hout en menselijke lichamen als vernietigende en constructieve krachten op elkaar inwerkten. Het leverde op dat eigenste moment een spannende voorstelling waar de brokken letterlijk van afspatten, maar écht bijblijven deed het niet (dan was een performance als ‘BOS’ van het jonge theatergroepje Cie Snor, waar ook met houtconstructies aan de slag werd gegaan, in alle fragiliteit een stuk boeiender). Van een heel ander – lees ‘publieksvriendelijker’ – niveau van waarachtigheid, zonder daaraan een waardeoordeel te koppelen, waren de voorstellingen van Kurt Demey/Rode Boom en Bert & Fred. De eerste bracht met ‘Ongekende evidenties’ een poëtisch spel vol mentalismetrucs, maar wel waarachtig op scène én daarbuiten geponeerd. Het gevoel van een uniek collectief speelde zich hier niet voor onze ogen af, we waren er als publiek deelgenoot van. Bert & Fred brachten met hun ‘8 years, 5 months, 4 weeks, 2 days’ het relaas van een relatie, als koppel op en naast de scène. Was dat in de eerste testcases nog pure hardcore performance (genre Abramovic) met messenwerpen en darts, in de uiteindelijke versie zochten ze meer de ludieke humor in het gevaar waarbij ze soms nog iets te veel langs het geacteerde spel scheerden.
Meer is niet altijd beter
Op internationaal vlak lieten de grote namen het dit jaar wat afweten na eerdere voltreffers. De puurheid die veel Belgische voorstellingen net zo bekoorlijk maakte, werd daar al te vaak ingeruild voor een veelheid. Maar meer is niet altijd beter. De acrobaten van Cie XY bevestigden hun kunnen met hun menselijke torens in ‘Il n’est pas encore minuit’, maar de magie van de vorige ‘Le grand C’ bleek moeilijk te evenaren. Dat gold ook voor Casus, dat na het straffe ‘Knee Deep’ met ‘Finding the silence’ een lauwe voorstelling afleverde met weinig zeggingskracht. Ook ‘Azimut’, nochtans een voorstelling die internationaal al jaren hoge ogen gooit, werd eerder lauwtjes onthaald in c-Mine (waarmee het Circusfestival in Neerpelt voor het eerst ook op verplaatsing naar Genk trok). Op papier leek dit een match made in heaven: de esthetiek van Aurélien Bory (die eerder met het donkere machinale ‘Sans objet’ intrigeerde) verenigen met de kleurrijke Groupe acrobatique de Tanger. Mooie plaatjes zagen we in overvloed, maar nog meer zagen we acrobaten als marionetten gevangen in een canvas.
In de rubriek goede slechte ideeën, met name in oorsprong best interessant maar mager in uitkomst, zagen we ‘Underart’ van Cirkus Cirkör (een rommelige brok kitsch), ‘Untitled_I will be there when you die’ van Allessandro Sciarroni (hypnotiserend repetitief gejongleer voor de ene, slaapverwekkend arty voor ondergetekende). ‘Chateau Descartes’ van Galapiat (dat eerder het weergaloze ‘Risque Zéro’ maakte) vertrok vanuit van het boeiende idee van schoolstoelendans, maar dat bleek uiteindelijk één langgerekte aanloop voor een mooi slotbeeld. Adrian Schvarstein inspireerde zich voor ‘Seasons’ op schilderijen van Breughel om te stranden in een Hobbitland op folkmuziek waarbij het leven en de werken van de volksmens in vier seizoenen als een tang op een varken doorspekt werd met circuskunstjes. Ook Baro d’Evel, dat met ‘Le sort du dedans’ een van de strafste voorstellingen in de ontmoeting tussen mens en dier afleverde, verloor zich met ‘Bestias’ in een veelheid, met een ganse mensen- en beestenboel maar vooral ook met een overdosis aan inhouden en tekst die op pamflettaire wijze de poëzie wegduwden. Wat verlangen wij naar de Baro d’Evel voorstelling die hopelijk ooit komen gaat: waarin imposant artiest Blaï Mateu Trias en paard in intiem duet gaan. Want less is more.
Het beste bewijs was Henrik & Louise. Meteen de verrassing op het circusfestival in Neerpelt! Als main-à-mainduo en koppel naast de scène doen ze al vijftien jaar lang eenzelfde circusnummer. In ‘Extreme Symbiosis’ blikten ze daarop terug en vroegen zich af: wat nu? Met hun intussen ouder wordende acrobatenlichaam en een kleine op komst? De momenteel zwangere Louise en haar partner Henrik hielden elk een dagboekverslag bij, over hoe het is om samen te werken, en lardeerden die geprojecteerde teksten met archiefbeelden op scène, terwijl zijzelf voor het scherm niets meer deden dan een continue warming-up. Als ontroerend slot brachten ze hun succesnummer. Niet met elkaar, maar in de individuele beweging naast elkaar. Als een suggestieve, absurde choreografie. Henrik & Louise installeerden meteen een nog zelden eerder in circus gezien genre, dat van de lecture performance. Waarachtig in het nu.
Geen bloeiend circusveld zonder goede humus
Was 2015 het jaar van de waarachtigheid, moge 2016 dan het jaar van de waarheid worden. Waarin werk gemaakt wordt van een degelijke artistieke ondersteuning bij het creatieproces, waarbij ontwikkeling en onderzoek los gekoppeld worden van resultaatdenken, zoals werkplaatsen nu reeds fungeren voor andere kunstvormen. Moge het een jaar zijn waar uit cross-overs nieuwe vormen en inhouden kunnen ontspruiten, waar het kunstenveld circus omhelst in meer dan enkel presentatie. Moge het een jaar zijn waar nomadische circussen zich niet in een Calimerogevoel wentelen, en hedendaags circus zijn roots niet verloochent ter wille van de hoge kunstambitie, waar nomadische circussen en hedendaags circus elkaar steeds meer gaan besnuffelen, waar professionalisering geen scheldwoord is, maar bohemian attitude evenmin. Moge het een jaar zijn waar de ateliers nieuwe generaties blijven warm maken voor circus als pure hobby of meer, waar circushogescholen de talenten van hun studenten onderscheiden met een opleiding in artistiek makerschap en louter uitvoerende artiesten, omdat beide essentieel zijn zoals er makers en acteurs, choreografen en dansers in de kunsten zijn. Moge het een jaar zijn waar nieuwe talenten ontspruiten, waar de festivals zich meer gaan onderscheiden in profiel en de ondersteunende rol voor artiesten als coproducent kunnen blijven waarmaken. Moge het een jaar zijn waarin de overheid de fragiliteit van het nog jonge circusveld inziet en genoeg water geeft om het vruchtbaarder te maken. Het Vlaamse circusland is in ontwikkeling, maar dat kan enkel met een goede humus. Als dat geen nieuwjaarswens is!
Liv Laveyne