– Bauke Lievens –
Claudio Stellato is het allemaal: Italiaans theoreticus van de relatie tussen object en lichaam, danser, onderzoeker, circusartiest en fake goochelaar. In oktober 2015 gaat zijn nieuwe voorstelling ‘La Cosa’ in première, een “vijfenvijftig minuten durende oorlog” met 800 stukken hout en vier mannen met bijlen. CircusMagazine sprak met hem over de catharsis die nodig was om zijn vorige succesrijke voorstelling ‘L’Autre’ ritueel uit te bannen, over het verleggen van fysieke grenzen en over steeds weerkerende begrippen als transformatie, ontwikkeling en procesmatig denken.
Ben je dit creatieproces op een vergelijkbare manier gestart als toen je begon te werken aan ‘L‘Autre’?
Claudio Stellato: “Ja, ook nu waren de vertrekpunten een beeld dat ik al heel lang in mijn hoofd had en één lange fysieke oefening. En ook nu heb ik heel lang alleen gewerkt. Het was belangrijk dat ik niet opnieuw magie ging doen, niet opnieuw ‘L’Autre’ zou maken. Na een eerste succesvolle voorstelling is het heel verleidelijk om in de val te trappen van een soort remake, een soort ‘L’Autre 2’. In februari heb ik de set van ‘L’Autre’ vernietigd, ik ga die voorstelling nooit meer spelen.”
Dus dit creatieproces was in zekere zin ook het rouwproces van ‘L’Autre’?
“Ik had tijd nodig om ‘L’Autre’ te vergeten. Je kunt je niet voorstellen hoe lang ieder beeld dat in me opkwam steeds op de een of andere manier te maken had met voorwerpen die vliegen. It’s like with an old lover. Er komt een moment dat je eindelijk clean bent, dat je stopt met afzien en pijn hebben. En dan begin je opnieuw te leven. Maar dat heeft tijd nodig, veel tijd. In dit geval een jaar en een half. Ik heb van alles geprobeerd: mezelf begraven in een gat in de grond, werken met dierenhuiden, hout kappen. Allemaal puur fysieke acties. Ik wilde ook niet opnieuw magie doen. Magie is enkel een trucje, je kunt je leven niet opbouwen rond een special effect. Maar dat wil ook zeggen dat je opnieuw goed moet worden in een nieuw risico, in het nieuwe materiaal dat je vergaard hebt.”
Je zou kunnen zeggen dat circus een aaneenschakeling is van special effects.
“Circus is heel rijk aan opties. Magie is slechts een circusdiscipline, het is geen zelfstandige vorm van expressie zoals dans of theater dat wel is. Natuurlijk, je kunt een voorstelling maken met één discipline, maar ik wil verschillende technieken en skills beheersen. Ik ben blij dat ik weet hoe ik een object moet laten verdwijnen of doen vliegen, maar het is gewoon informatie voor mij. Eigenlijk ben ik een fake goochelaar, die niets weet van magie. ‘L’Autre’ is de slechtste bricolage die je je kunt voorstellen.”
‘L’Autre’ was frontaal en zwart. Alles was er verborgen. In je nieuwe voorstelling, ‘La Cosa’, is alles zichtbaar. Het publiek zit er aan vier zijden van het vierkant en ziet elke kleine beweging. Was dat een bewuste keuze?
“Ja, het is deel van mijn poging om ‘L’Autre’ te vergeten. Om naar buiten te stappen en in het licht te blijven. Ik begrijp meer en meer dat ik niet gelukkig ben als ik mezelf niet blijf verrassen.”
Kun je iets meer vertellen over dat ene beeld en die ene fysieke oefening die de vertrekpunten vormden voor het creatieproces van ‘La Cosa’?
“Het beeld dat ik mijn hoofd had was dat van een grote houtstronk die op de vloer lag, en een bijl. In het beeld raak ik het hout met de bijl op zo’n manier dat de bijl blijft vastzitten in het hout. En hoe verwoeder ik probeer om de bijl er uit te krijgen, hoe meer ik glimlach. Ik liep twee jaar rond met dat beeld, tot ik het eindelijk werkelijkheid liet worden ergens in Denemarken, met een camera en een paar vrienden. Eens het beeld begon te leven, kwam er een nieuw beeld in mijn hoofd. Dat is hoe ik werk. Ik heb nooit ideeën voor een voorstelling, enkel beelden in mijn hoofd. Die probeer ik dan om te zetten in vrije improvisaties. Zo sloot ik mezelf gedurende een uur op met een stuk hout en een bijl. Op fysiek vlak was deze eerste periode in het creatieproces er een van lichamelijke trance. Ik deed allerlei oefeningen, die soms één, soms drie uur duurden, tot ik niet meer kon en het bewustzijn verloor van waar ik mee bezig was.”
Een paar jaar geleden vertelde je me iets soortgelijks in een interview over het creatieproces van ‘L’Autre’.
“‘L’Autre’ was een ceremoniële opeenvolging van handelingen die ik als performer moest volbrengen zodat er iets magisch zou gebeuren, in dit geval de kast die begon te vliegen. Hier ging het om een ritueel dat me in trance bracht door de duur van de oefening en het herhalen van een handeling. De duur en de herhaling namen me mee naar ergens ver weg, tot ik iemand anders werd. Trance was het beginpunt. De oefeningen waren steeds gecentreerd rond natuurlijke materialen. Ik werkte met dierenhuiden, stenen, touw, aarde, kleine gebruiksvoorwerpen om mee te snijden, … En ik werkte meestal buiten, in de natuur.”
In deze eerste periode werkte je dus steeds op de relatie tussen je lichaam en een aantal specifieke objecten?
“Ja, of op de relatie van mezelf tot mezelf. Pure beweging, zoals op de vloer liggen en mezelf omhoog duwen met één arm, en dat twee uur lang. Schreeuwen. Stemwerk. Hetzelfde woord herhalen, twee uur lang, tot dat woord veranderde. Mijn adem inhouden en dan bewegen. Mijn bloeddruk veranderen, mezelf duizelig maken en daarmee proberen te werken. Wanneer je alleen bent, kun je ver gaan.”
Je oefeningen lijken steeds te focussen op het uitvinden van grenzen om diezelfde grenzen vervolgens te overschrijden. Net zoals in klassieke circustraining.
“Ja, dat is wat ik altijd doe: mentale en fysieke grenzen proberen te verleggen. Begrenzing is inderdaad een van de intrinsieke karakteristieken van het circus, maar ook van de performance art. Alles wat ik doe, wordt gefilmd. Soms voltrekt zich dan een klein mirakel, en dat probeer ik dan te vangen.”
Wat is dat kleine mirakel waarnaar je zoekt? Is het een verandering in bewegingskwaliteit of in staat van zijn?
“Ik heb nooit iets specifieks of welomlijnd in mijn hoofd waarnaar ik op zoek ben. Er is geen duidelijk gedefinieerde focus. Ik werk gewoon. Ik werk, werk en werk. En door te werken, zal er iets gebeuren. Maar op voorhand heb ik geen idee of ik een voorstelling ga maken met stenen of met hout, alleen of met vier mensen, met of zonder tekst, één uur of zeven uur, met kostuums, lichten, … Ik weet dat allemaal niet. Ik wacht gewoon tot er iets gebeurt.”
Zou je kunnen zeggen dat je in die eerste fase op zoek bent naar inspiratie?
“In die periode ben ik een soort theoreticus van beweging in relatie tot objecten. Alsof ik een leraar wil zijn, geen kunstenaar. Ik ontwikkel een methode. Ik oefen. En ik probeer om heel erg goed te worden in die éne oefening. Zo probeer ik bijvoorbeeld om twee uur lang in trance te blijven. Ik ben niet op zoek naar materiaal of naar een voorstelling. Maar in dat moment van trance verandert mijn staat van zijn. Soms word ik een soort duivel, neem ik twee objecten die in mijn buurt liggen en maak ik iets megacrazy. Ik bekijk de video en denk ‘Wow! Daar gaan we op verder werken!’ Maar soms werk ik dagen na elkaar zonder dat er iets gebeurt dat ik kan gebruiken. Ondertussen ontwikkel ik dan wel mijn vaardigheden en de set aan oefeningen van de performer. In dat geval zijn er geen resultaten voor de voorstelling die ik aan het maken ben, maar wel voor mijn praktijk als leraar. Je ontwikkelt je vaardigheden als performer wanneer je extreme oefeningen doet, een beetje zoals in het werk van Jerzy Grotowsky.”
Ook hier is een parallel met circustraining: steeds opnieuw hetzelfde doen en daar heel erg goed in proberen te worden.
“Met circustechniek heb je een voorbeeld, het is reeds gedaan. En er is iemand die je kan uitleggen hoe het werkt. Al is er natuurlijk de persoonlijke evolutie van de circusartiest, die zijn of haar eigen techniek ontwikkelt. In circus, dans, maar ook in de keuken bijvoorbeeld, zijn er die twee verschillende dingen. Er is het moment dat je kunt leren van anderen en er is het moment dat je alleen in de keuken staat met al dat kookgerei om je heen en dat je crazy stuff begint te maken. Je mengt zeep met zout, je probeert. Het is dezelfde creatieve attitude. Je werkt, je probeert, je stopt niet. Zoals wetenschappers die hun superoplossingen voor een probleem meestal vinden als gevolg van een klein ongelukje. Wat zij doen is werken, werken en op zoek zijn naar iets. Uiteindelijk gaan ook zij vaak een andere richting uit dan diegene die ze voorzien hadden.”
Komt je creatieproces dan eigenlijk neer op het trainen van het creatief zijn? Het trainen van hoe je onderzoekt?
“Inderdaad, dat is het echt. Trainen hoe je onderzoekt. Trainen hoe je procesmatig denkt en werkt. Vrij zijn. Die muur van het resultaatgerichte werken loslaten, dat is voor mij het allerbelangrijkste. Dat is ook hoe ik nadenk over beweging: het gaat om een ontwikkeling, het gaat altijd stap per stap. Niet teruggaan, niet tegen de stroom in gaan, verder gaan, …”
Is de voorstelling dan een verderzetting van dat ontwikkelingsproces? Hoe verhouden proces en resultaat zich tot elkaar in je werk?
“Het moment van trance is vertaald in een voorstelling die niet stopt eens de eerste beweging wordt gemaakt. In die zin is de voorstelling één scène van een uur lang. Elke stap ontvouwt zich vanuit hetzelfde startpunt. Wat we doen is niet spectaculair. We verplaatsen gewoon hout van a naar b, maar we herhalen dat telkens opnieuw. Zoals in het dagelijkse leven. Je probeert. Je werkt de hele dag. En het is steeds hetzelfde. Je bouwt een huis. Je breekt een huis af. En op het einde van de dag ben je kapot en wil je gewoon televisie kijken. Het is heel basic. Wij herhalen dat tot in het extreme. Fysiek gezien is het dan ook vreselijk. Het is oorlog. Vijfenvijftig minuten fysieke oorlog.”
Is het die spanning die de voorstelling samenhoudt? Kun je spreken van een dramaturgie die afkomstig is van het overschrijden van fysieke grenzen?
“Ik probeer een parcours te schrijven, een choreografie als je wil, die de performers helpt om door de voorstelling te geraken. Iets waarop we kunnen leunen. Maar inderdaad, de ganse voorstelling rust op uitputting, aanvaarding, samen blijven. Er is geen muziek, er zijn geen kostuums of lichtwissels. Er zijn enkel die vier mannen. Ik heb geen boodschap. Ik heb niets te zeggen. Het is een specifiek en diep onderzoek van en met één object, gedaan door vier mannen en met alle emotionele relaties die daardoor tussen hen ontstaan.”
Heerst er een bijzondere relatie tussen het lichaam en het object in je werk?
“Ja, het object is als speelgoed. Ik werk heel vaak alleen en wanneer je alleen bent, zoek je naar vriendjes. (lacht) Ik hou er ook van om de materialen waarmee ik werk, te transformeren en om heel goed te worden in het manipuleren van dat ene object of dat ene materiaal. Die relatie tot het object is ook wel specifiek aan circus. In dans is het object eerder decor. In circus is het een verlenging van het lichaam.”
Ga je een relatie aan met iets dat buiten jezelf ligt, met een object, om zelf veranderd te worden door datzelfde ding?
“Zeker, objecten veranderen je. Ik werkte een tijdje met stenen, maar het ging niet. Het werkte niet, stenen en ik. Ze liggen daar maar, zwaar en inert. En natuurlijk ben ik het probleem, niet die stenen. Maar ik heb ze toch maar teruggebracht naar de rivier waar ik ze had gevonden.” (lacht)
Zou je kunnen werken met klassieke circusobjecten?
“Ik heb nood aan dagelijkse objecten en materialen. Ik begrijp het niet, die abstracte vorm van het circusobject. Een witte kegel bijvoorbeeld…”
Is er een techniek die ‘hout verplaatsen’ heet?
“Ja, absoluut. Maar elk stuk hout is anders. Je kunt het object dus niet op dezelfde manier controleren als wanneer je allemaal identiek dezelfde jongleerkegels hebt. Toch begrijp ik hoe ik dat hout moet aanraken. Het is zoals een ambachtsman die weet hoe hij het materiaal moet bewerken om een bepaalde vorm te verkrijgen.”
Ben jij een ambachtsman?
“Ik besteed alleszins heel veel tijd aan mijn pogingen om iets moois te maken. Plus, ik ben nogal rechtlijnig. En ik ben een echte zakenman.” (lacht)