>> Dit artikel verscheen in CircusMagazine #32 (september 2012). Voor overname: contacteer maarten[at]circuscentrum.be.
>> Auteur: Jan Daems
Van zodra een nieuwe editie van CircusMagazine op mijn ontbijttafel belandt, blader ik door naar de columns, de andere artikels reserveer ik om rustig op de trein te lezen. Wanneer ik tot slot de inhoudsopgave bekijk, weet ik dat ik heel het nummer uitgevlooid heb en dat ik er weer in geslaagd ben om een magazine ‘a rovescio’ te lezen. Bij thuiskomst vertoeft de editie nog een week in de keuken om aan tafel geanimeerde gesprekken op te leveren. Uiteindelijk verhuist ze naar de stapel, tussen de andere archieven, om bij de vorige nummers te rusten.
Maar bij de laatste editie verliep het anders. Na het omslaan van de voorpagina viel mijn oog direct op de zonnige portretfoto van Joke Schauvliege. Ik lees het antwoord van de minister op de vraag wat circus voor haar betekent en ben verrast dat ik deze keer een tijdschrift van voor naar achter begin te lezen. Mijn vader zou zeggen: “Eindelijk doe je normaal!” Ik hérlees, want spontaan maak ik direct een andere bedenking: “Dan komt er eens een minister in CircusMagazine op bezoek en dan worden daar slechts zeshonderddertig lettertekens aan besteed!” Wat mijn pa hierover zou zeggen laat ik verder buiten beschouwing, maar ik voel de stem van mijn middenstandersopvoeding bovenkomen die glimlachend vraagt: “Mag het iets meer zijn?”
Want wanneer een beleidsmaker in CircusMagazine, dat mijns inziens van een ledenblad naar een vakblad evolueerde, aan het woord komt, dan laaien mijn hoge verwachtingspatronen op.
Dat de minister tijdens een bewogen regeringsperiode tijd vrij maakte voor een persoonlijke beschouwing in het magazine verdient appreciatie. En toegegeven, in een beperkt aantal lettertekens een duidelijk antwoord geven op een open vraag is een delicate oefening. Maar ik verwachtte toch een sterke hedendaagse visie te zullen lezen.
Vandaar een reactie, zonder de bedoeling om een polemiek op twitterniveau te voeren en om na de feiten de pijlen te scherpen. Ik schiet niet op pianisten maar het staat me vrij om te vragen of zij een andere melodie willen spelen, toch?
Wat me in de ministeriële ontboezeming kribbig maakt is dat er in een notendop een beeld geschetst wordt dat wel eens vaker bij het begrip ‘circus’ wordt opgeroepen, maar dat ik als bestoft ervaar en dat, voor mij althans, eerder thuishoort in de waardevolle archieven. Ik zou er geen enkele moeite mee hebben indien het om een spontane ontboezeming zou gaan van ‘om het even wie’. Echter, in de woorden van iemand die aan het roer staat van het culturele beleid zoek ik naar een antwoord van hoe het beleid vandaag naar circus kijkt en aan welke toekomstperspectieven de sector zich binnenkort mag verwachten. Ja, zelfs in zeshonderddertig tekens.
Uw toegenegen lezer, Jan