>> Dit artikel verscheen in CircusMagazine #32 (september 2012). Voor overname: contacteer maarten[at]circuscentrum.be.
>> Auteur: Gwendolien Sabbe
Bodies in Urban Spaces, het interventieparcours van de Oostenrijkse choreograaf Willi Dorner, nestelt zich sinds 2007 in stadsweefsels over de hele wereld: Parijs, New York, Perth, Montréal, Salamanca, Wenen, Helsinki, Istanbul, Berlijn, Stockholm, … Deze zomer waren Hasselt (festival Theater op de Markt) en Roeselare (festival ‘de groote stooringe’) aan de beurt. Op onverwachte plekken, in gaten, kieren, nissen, op een dak, onder een balkon of rond straatmeubilair staren felgekleurde derrières of trosjes armen en benen je aan.
Enkele van die ledematen waren afkomstig van circuslichamen: Quintijn Ketels, Mieke Gielen, Mélusine Lavinet Drouet, Wibbe Pompe, Hanna Mampuys, Toon Van Gramberen en Annemie Pierlé. Niet dat je ze herkent als je het parcours ‘Bodies in Urban Spaces’ volgt. Hun gezicht ingesnoerd in flashy gekleurde ‘hoodies’ rennen ze je als een speer voorbij. Enkele seconden later spot je een mensenkluwen in een deurpost of een eenzame ziel enkele meters boven de grond in een nis geklemd.
“Het is eigenlijk een spel. De mensen hebben dat niet door. Ze zien het ook niet, het speelt zich af ‘achter de schermen’. Ze mogen niets zien, niets horen. Achter de hoek spioneren we. Als we de eerste mensen zien, schieten we in actie en bouwen we de piramide. Want als je er drie minuten te vroeg hangt, moet je het daarna nog eens vijf minuten volhouden, en dan ben je dood. Je hoort de reacties van de mensen. Je hebt soms binnenpretjes. Maar je mag niet reageren. Gewoon ogen dicht en een soort zen-attitude proberen te vinden. Ondertussen verzuren je spieren, zak je weg, je probeert elkaar te helpen, je houdt vol. Als het publiek gepasseerd is, komen we terug naar beneden en lopen we heel snel naar de volgende plek. Onderweg moedigen we elkaar aan. Je boost elkaar. Dat missiegevoel is heel tof,” vertellen Mieke Gielen, Quintijn Ketels en Mélusine Lavinet Drouet.
Cohesie en vertrouwen in de groep is absoluut van belang. Het is als het ware het cement tussen de performers. Zij zijn de bouwstenen in een stadschoreografie van Willi Dorner. Ook al is hij niet altijd lijfelijk aanwezig, op basis van internetbeelden of foto’s bepaalt hij welke scène er op welke plek komt. Dorner creëert, niet de performers. Hij is de choreograaf, de ‘architect’. Onder begeleiding van hemzelf of zijn assistenten voeren ze uit, zo minimaal en neutraal mogelijk. Een specifieke vorm van performen die soms schuurt met de ‘doe-het-zelf’-attitude van veel circusvolk. “Soms stoorde me dat wel. We zijn gewoon om zelf recherche te doen, oplossingen of nieuwe dingen te zoeken. Tijdens de repetities dacht ik vaak: ‘Misschien is dit ook wel een goed idee.’ Maar dat werd vlug afgeblokt. Het is een manier van werken,” haalt Mieke Gielen de schouders op. Eenzelfde ervaring had Wibbe Pompe tijdens de audities in Roeselare. “Ik stelde een andere aanpak voor. Lodie Kardouss, zijn assistente, zei eerlijk: ‘Weet je, we hebben hier geen behoefte aan, Willi vormt de scènes.’ Alleen kriebelt het wel. Het heeft veel raakvlakken met acrobatie. In mijn hoofd spelen zich allemaal dingetjes af, hoe ik het anders zou doen. Maar nu is het een ander die leidt en beslist, wat ook wel eens interessant is.” Eens de rol aannemen van uitvoerder trok ook Hanna Mampuys en Toon Van Gramberen aan: “De choreograaf benadert onze lichamen en onze bewegingen anders dan een acro-trainer of regisseur. Zo krijg je een andere visie op wat je doet. We zien het eerder als een uitdaging.”
Dorner beschouwt de performers als uitvoerders, maar niet als robots. Hij respecteert de specifieke vaardigheden van dansers, klimmers, parkour runners en circusartiesten. Meer nog, hij heeft ze nodig en erkent dat ze ‘Bodies in Urban Spaces’ naar een niveau hoger hebben getild, letterlijk en figuurlijk. “Dankzij die mix kon ik dingen realiseren die ik nooit voor mogelijk had gehouden. Ze helpen me om te blijven fantaseren en dromen wat het lichaam nog kan doen. Circusartiesten bijvoorbeeld zijn zowel fysiek als mentaal heel sterk. Ze zijn gewoon om hoog boven de grond een moeilijke positie vol te houden, voor een groot publiek. Onderschat het niet, het is een stressvolle situatie.”
Esther Steinkogler, sinds twee jaar Dorners rechterhand, begeleidde het ‘Bodies’-proces in zowel Hasselt als Roeselare. Tijdens elk project ziet ze de verschillende technieken als communicerende vaten hun werk doen. “Klimmers zijn fantastisch. Ze gebruiken hun handen en armen heel goed, geraken op plekken, meters boven de grond, die we eerst niet voor mogelijk hielden. Ze blijven kalm, houden focus, kijken rond zich. Elk klein schroefje kan een afzetpunt zijn voor hen. Wel vraagt het wat tijd vooraleer ze de esthetiek begrijpen. Ergens op klauteren is niet het einde. Het is het begin. Je moet de juiste hoek zien te vinden. De handen moeten zo staan, de voeten anders. Dat is dan weer iets waar dansers heel goed in zijn. Ze zijn gewoon om zich aan te passen aan wat de choreograaf van hen wil. Ze pikken zijn ideeën vlugger op, kunnen het makkelijk herproduceren. Circusartiesten zijn heel straf in elkaar in de hoogte krijgen. Ze doen het vlug, veilig, zonder te verpinken. Ze zijn heel sterk in handenstand. Ook al is het ergens meters hoog op, tussen twee muren. Anderen zeggen: we zijn gewoon om alles beveiligd met touwen te doen, ik zie het niet zitten. Maar de meesten zijn erg verrast door de uitdaging en gaan ervoor.”
Precies om die reden stapten deze circusartiesten in het project: samen met performers uit andere disciplines hun kunnen op het scherp van de snee uitproberen, vel tegen vel met de stad. “Elke stad heeft haar eigen plekjes. Een week samen op zoek gaan naar hoe we als groep daarin passen, dat is de uitdaging,” besluit Annemie Pierlé.