Stel je voor: je schrijft een brief en vijf jaar later ontvang je een antwoord in de vorm van een houten beeldje om de schouw te sieren. Bauke Lievens wilde een suikerlaagje afkrabben van bepaalde denkbeelden over en in circus, maar haar pen kraste volgens sommigen te diep. In gesprek met de vierde winnaar van de ‘Vlaamse Oscar’ voor circus.
Eerst iets over de prijs. Ieder jaar mag de Vlaamse minister van Cultuur, momenteel Jan Jambon, de Ultimas uitdelen, cultuurprijzen voor wie zich heeft laten opvallen in een bepaalde kunstdiscipline. De vorige prijsuitreiking, in 2019, eindigde tumultueus met welgemikte tomaten en boegeroep voor minister Jambon. Een aantal artiesten wilde op die manier kenbaar maken dat de Ultimas niet meer zijn dan een doekje voor het bloeden voor de harde besparingspolitiek. Anderen stuurden hun kat uit onvrede met het cultuurbeleid, of schonken hun prijzengeld symbolisch weg. Dit jaar bleven de pakken proper, want de ‘hoogmis van de culturele sector in Vlaanderen,’ aldus opperpriester Jambon, ging veilig virtueel door.
Binnen de categorie circus ging de eer dit keer naar artistiek onderzoeker, dramaturg, docent en circusmaker Bauke Lievens. “Het is zeker door mijn hoofd gegaan of ik de prijs moest aannemen,” geeft ze toe. “Wat State of the Arts, die de Ultima voor podiumkunsten ontving, gedaan heeft vind ik wel inspirerend. Zij hebben het geld in SOS Relief (een tool voor financiële solidariteit van persoon naar persoon, waarbij wie een beetje geld over heeft dit kan schenken aan wie tekort komt, red.) gestopt. Je zou zoiets kunnen doen voor circusartiesten die echt niets verdiend hebben de afgelopen periode. Maar dat is ook tricky, want daardoor verschuift de aandacht van de besparingen die er al zo lang zijn en het cultuurbeleid – of het non-cultuurbeleid – naar corona. Alsof alles kapot is door corona, terwijl het daarvoor ook al aan het afkalven was.”
De jury die Bauke Lievens als circuslaureaat naar voor schoof, looft haar inspanningen om de kloof tussen circuspraktijk en -theorie dicht te rijden. Dat begon als een lonely ride, die haar niet altijd in dank werd afgenomen, maar groeide onderweg uit tot een meerstemmig discours. Bauke zette haar overpeinzingen breed uit. Met Open Brieven, voorstellingen, een reeks ontmoetingsmomenten, een symposium en verschillende publicaties trachtte ze telkens opnieuw de dialoog aan te gaan en haar gedachten en analyses te delen met het brede circusveld. Een geëngageerde queeste tegen de romantiek, tegen het ouderwetse narratief, en voor de noodzaak om over het eigen medium te reflecteren. Uit liefde ervoor. “Mensen gaan dat waarschijnlijk niet geloven, maar ik hou ervan, van die romantiek. Het wil gewoon niet zeggen dat je daar niet kritisch naar kunt kijken. Er zit een verlangen in circus, een sterke zeggingskracht, die zeker niet kapot geanalyseerd moet worden. Het gaat me niet over het bepalen van wat de grenzen van het circus zijn, eerder over het vermeerderen van haar mogelijkheden en toekomsten.”
We ontmoeten elkaar in haar habitat Gent. De zon schijnt op de net heropende terrassen. Er dansen waterbubbels in onze glazen. Bauke heeft het over kijken en bekeken worden, terwijl er voor het eerst sinds lang van achter tafeltjes voorbijgangers worden gadegeslagen. We klinken in de lucht op haar Ultima.
Proficiat met je prijs. Heeft Jan Jambon je zelf opgebeld?
Bauke Lievens: “Nee. Mijn naaste omgeving wist er al heel lang van, maar ze moesten een moment vinden om me te verrassen. Ik dacht dat ik naar een afspraak ging met een student op het KASK (waar Bauke docent is, red.), maar toen zat Joris Hessels daar op een bankje. Eerst dacht ik nog dat het bij het filmproject van die student hoorde, ik was echt niet mee. Tot ik de envelop open deed.”
Het begon allemaal met je eerste Open Brief, waarin je het idee wilde doorprikken dat de magie van het circus kapot gemaakt wordt door erover na te denken en te schrijven.
“Iedere keer weer wordt de scheiding aangebracht tussen denken en doen, tussen proces en resultaat, tussen binnen en buiten, tussen theorie en praktijk, en die probeer ik net te overbruggen. Wanneer je circus doet, ben je eigenlijk aan het denken met je lichaam, dus de tweesplitsing gaat sowieso niet op. Als we het blijven scheiden van elkaar, dan worden de vormen, de repertoires en de technieken niet ter discussie gesteld. En dat is toch problematisch. We moeten het kunnen hebben over wat bepaalde technieken belichamen en welke mensbeelden er in vervat zitten.”
De Eerste Open Brief werd gepubliceerd in 2016 en kaderde binnen het artistieke onderzoek Between Being and Imagining (2013-17), de opstart van Baukes jarenlange beoefening van circus in theorie en praktijk. Het circusveld reageerde: wat een eye-opener was voor de één, was een aanval volgens de ander. “Daarom zijn we ook de Encounters beginnen organiseren, ontmoetingsmomenten met artiesten om door te praten en samen verder te denken, als een soort van nazorg. Het is niet zo dat ik die Open Brieven geschreven heb en dan zoiets had van ‘trek er uw plan mee’.”
Aanvankelijk ontving je heftige reacties op je analytische benadering van circus. Je botste op weerstand. Voelde je die op alle niveaus?
“Er is heel verschillend op gereageerd. Er was een schril contrast tussen hoe bepaalde circusartiesten reageerden – het is niet zo dat ze allemaal kwaad waren, hé – en me een academische houding verweten, wat ik ergens wel kan begrijpen, de eerste Open Brief wilde ook polemisch zijn. Maar ze verweten me ook het feit dat ik schreef over circus, omdat circus gewoon doen is en het denken dat kapot ging maken. Op andere plekken waar ik werk – aan KASK & Conservatorium, in de podiumkunsten – waren de reacties eigenlijk heel positief. Binnen het circus ook wel trouwens. Het was wel stevig, maar dat was ook de bedoeling. Het was een overdreven gebaar, om een dialoog los te weken waarvan ik het gevoel had dat die er op dat moment heel weinig was.”
Heeft het de dialoog geopend op de manier waarop je had gehoopt of bedacht?
“Nee, op een heel andere manier eigenlijk. Het heeft er voor gezorgd dat ik zelf ook op een heel andere manier ben beginnen werken. De methodiek van de dialoog werd steeds belangrijker, het verlangen groter om met een team van mensen op zoek te gaan naar meerstemmigheid en samenspraak. Zo is The Circus Dialogues (2018-20) ontstaan, mijn tweede artistieke onderzoeksproject samen met Quintijn Ketels, Sebastian Kann en Vincent Focquet. Daar ben ik erg blij om, maar het heeft ook breder dan mijn eigen parcours dingen in gang gezet, denk ik.”
En nu volgt dus een belangrijke erkenning. “Dat een jury van mensen die met beide voeten in het circusveld staan mijn werk bekronen, ervaar ik als een soort omarming vanuit het veld,” reageert Bauke op het nieuws.
Welke erkenning mis(te) je?
“In het juryrapport van de Ultimas word ik als circusdenker en -onderzoeker genoemd, en daar ben ik heel blij mee, maar ik maak ook zelf werk. Dat auteurschap als maker is in het verleden vaak uitgewist. Ik vind het belangrijk om het te hebben over wie de ‘agency’ van auteurschap toebedeeld krijgt, dat is immers een breder maatschappelijke, zelfs politieke vraag. Er is een eerder beperkt begrip van wat het betekent om circusartiest te zijn. Je moet fysiek getraind zijn, of selfmade, maar in elk geval een bepaalde circusdiscipline kunnen uitvoeren, op scène of in de piste. De meeste circusperformers zijn inderdaad ook makers, maar dat wil niet zeggen dat je geen maker kan zijn als je geen circusperformer bent. Binnen mijn praktijk probeer ik meer ruimte te maken voor wat dat begrip circusartiest kan betekenen. Ik ben ook blij dat de prijs een keer naar een vrouw gaat, want het circusveld is nog eerder patriarchaal gestructureerd. Er is nog veel werk om een aantal dingen in evenwicht te brengen. Dat heeft ook met onzichtbaarheid te maken. In mijn ervaring worden vrouwen veeleer naar de coulissen gedirigeerd, waar ze verwacht worden om een ondersteunende, helpende, zorgende rol op te nemen.”
Denk je dat het de motivatie van de jury was om je expliciet als vrouw en als auteur te erkennen?
“Dat weet ik niet, dat kan ik moeilijk voor hen vullen. Ik heb wel het gevoel dat er dingen aan het verschuiven zijn, maar of dit daar dan een onderdeel van is, dat kan ik moeilijk inschatten. Het zou wel interessant zijn om de jury daarin te horen.”
De onzichtbaarheid, of onderwaardering, waar Bauke het over heeft valt niet enkel vrouwen te beurt. Als het doek valt, als de spots doven, applaudisseert niemand voor de dramaturg. Terwijl het ook één van de vele petjes is die Bauke regelmatig opzet. Ze was als dramaturg betrokken bij verschillende creaties van circusgezelschappen als Un Loup pour l’homme (FR), Théâtre d’un Jour (B), Floor Van Leeuwen (NL), Cie Oktobre (FR), Overhead Project (DE), Camille Paycha (BE/FR), Anna Nilsson/Babafish (BE) en ThereThere Company (BE). Het zou een buisvraag zijn op een examen: wat doet een dramaturg?
Je bent slechts de tweede dramaturg om de prijs te winnen, na Marianne Van Kerkhoven.
“Amai, dat is fantastisch, mijn grote voorbeeld.”
Er kan dus ook hier nog aan de zichtbaarheid gewerkt worden. Ik doe een poging: een dramaturg brengt de blik van de ander binnen in de repetitiezaal. Hoe moeilijk is het om altijd die rol van de ander te spelen?
“Dat de dramaturg er buiten staat, is iets dat je aangeleerd krijgt op de universiteit. Alsof er een soort objectieve positie bestaat van waaruit je kan beschouwen, zonder dat je betrokken geraakt. Ik denk dat dat niet klopt; er is niet zoiets als niét van binnenuit werken of spreken. Toen ik begon, in 2013, nam ik misschien wel dat soort positie in. Had ik een bepaalde manier van spreken en werken waarbij ik mezelf toch enigszins buiten datgene plaatste waar ik deel van uitmaakte. Een soort koloniale positie, zou je kunnen zeggen. Daar heb ik nadien heel erg aan gewerkt. Ook kritiek moet je op een zorgzame en duurzame manier kunnen uiten, en dat begint met het erkennen dat je zelf deel uitmaakt van datgene waar je je vragen bij stelt. De Nederlandse dramaturg Maaike Bleker omschrijft wat een dramaturg doet als ‘thinking no-one’s thought’: geen betekenis maken of construeren, maar proberen ontwaren wat de gedachten zijn die gevormd worden, tussen mensen, maar ook tussen mensen en dingen. En daar ben je natuurlijk mede-maker van, van die gedachten.”
Met haar Open Brieven richtte Bauke zich uitdrukkelijk tot de circusartiesten. Toen de kramp min of meer uit de kuiten was, kwam ook een andere geadresseerde in het vizier. Met de voorstellingen ANECKXANDER (2015) en Raphaël (2017), die ze samen met Alexander Vantournhout creëerde, wendde ze zich expliciet tot de toeschouwer. In Raphaël neemt het publiek plaats op twee tribunes die tegenover elkaar staan opgesteld. Van onder één van de tribunes trekt circusartiest Vantournhout zijn tegenspeler Raphaël Billiet tevoorschijn, zijn lichaam willoos als een pop. Wat volgt is een gewelddadig machtsspel “van een mens die een ander mens ontmenselijkt, behandelt als een ding,” schrijft journalist Evelyne Coussens in een recensie voor Theaterkrant. Het publiek kijkt naar elkaar en kijkt toe. Als aan het einde enkel de ‘poppenspeler’ het applaus in ontvangst mag nemen, en de ‘pop’ wezenloos tegen de muur blijft zitten, lijkt het geweld zich buiten de voorstelling om verder te zetten. Je klapt als toeschouwer mee op de tribune, omdat de theatercode dat zo voorschrijft, maar je bent niet meer zeker of dit de grens van het menselijke en artistiek toelaatbare niet verregaand overschrijdt. Bauke: “In ANECKXANDER en Raphaël ging het voor mij heel erg over de discipline en het geweld die in circustechniek zitten. Ik heb dat, samen met Alexander, willen blootleggen, maar daardoor hebben we dat geweld zelf ook herhaald, zowel in de voorstelling als in onze samenwerking. Dat was voor mij echt een breekpunt. Ik wou op zoek naar hoe het anders kon.”
Je bevraagt zowel de traditionele circustruc als de traditionele circustoeschouwer: allebei verdenk je hen van een te romantische blik. Welke verantwoordelijkheid ligt er bij de kijker?
“Ik denk dat traditioneel circus de toeschouwer op een rare manier passief maakt, door te overdonderen met groter, gevaarlijker, spectaculairder. In mijn ervaring, als ik daar naar kijk, wordt het precies een beetje ontkend dat ik daar zit. Ik wil het daarover hebben. Verantwoordelijkheid zou ik het niet noemen, maar wel een bewustzijn van het relationele karakter van een voorstelling, die niet an sich bestaat, maar net wordt gemaakt tot wat ze is doordat er iemand naar kijkt. Daar zit een autobiografische insteek in. Ik ben geboren met het syndroom van Sturge-Weber, waarvan de wijnvlek in mijn gezicht het meest zichtbare symptoom is. De blik is voor mij een dagelijkse, bewuste ervaring en ik word er vaak mee geconfronteerd hoe kijken een bepaalde machtsdynamiek is. Want wanneer je afwijkt van de norm, word je door de blik van de ander snel gereduceerd tot een soort van object. Een object in de zin van passief. Maar de toeschouwer is helemaal niet passief: kijken is voor mij echt een handeling en je maakt dus mee wat je aan het zien bent.”
Is het publiek verantwoordelijk in de zin dat het vragende partij is voor spektakel?
“Er is een publiek voor verschillende dingen en hoe meer soorten, hoe meer mogelijkheden voor het circus. Dat is positief. Het spektakel schuilt voor mij in een heel specifieke manier van tonen. Als je daar naar wil kijken, vind ik het belangrijk dat je je ook bewust bent van wat daar aan het gebeuren is. Het is interessant om na te denken waarom je er zo door aangetrokken wordt: er zit iets erotisch in, een verleiding, een spel, en de zeggingskracht daarvan vind ik boeiend. We hebben het daar niet zo vaak over, maar ik denk dat er ook veel verantwoordelijkheid ligt bij hoe circus geframed wordt door programmatoren. Er is vaak sprake van een onderschatting van het publiek, een paternalistische houding tegenover de toeschouwer. Zoals Sebastian Kann in de derde Open Brief schrijft, is het uiteindelijk een soort ecologie waarin publiek, programmatoren en artiesten allemaal een rol in te spelen hebben, waar we samen zorg voor moeten dragen.”
De zoektocht van Bauke neemt nog een andere afslag. Met The Circus Dialogues, Baukes tweede artistieke onderzoeksproject, vond ze opnieuw onderdak bij de hogeschool KASK & Conservatorium in Gent, waar ze zelf ook lesgeeft aan de opleiding Drama. Stappen mee aan boord: circusartiesten Quintijn Ketels en Sebastian Kann, en later ook stagiair Vincent Focquet. Na twee jaar gesprek en ontmoetingen gieten ze hun reflecties in het driedaags symposium Smells Like Dialogue en – samen met verschillende circusartiesten die intussen ook de dialoog zijn betreden – in een boek met paarse cover en shiny groene letters, Thinking Through Circus (2020). De artistieke onderzoekspraktijk krijgt momenteel een vervolg in The Circus Dialogues (continued) (2020-24), ditmaal met Vincent Focquet en Francesca K. Hyde die mee aan het zeel trekken. Opnieuw met dialoog als middel en doel. Na het gegeven ‘ruimte maken’ – move over, middle-aged white man!, om maar één bezet gebied te noemen – ligt de focus nu op zorg en duurzaamheid.
Vanuit je persoonlijke ervaring, de wijnvlek die zichtbaar is in je gezicht, is het kijken en bekeken worden en het gereduceerd worden tot een bepaald fysiek kenmerk een belangrijk thema, maar wat we zien op de scène zijn bijna uitsluitend witte, krachtige lijven. In hoeverre ben je bezig met die representatie?
“Op dit moment heel erg. Het is niet gemakkelijk; je botst ook op je eigen witte blik. Circus representeert niet alleen een bepaalde groep, de ontstaansgeschiedenis ervan is ook heel erg vervlochten met een koloniaal en antropocentrisch beschavingsproject. Met een idee van vooruitgang en geloof in vrijheid. Maar de vraag is: ‘vrijheid voor wie en om wat te doen?’ Na Raphaël zat ik er heel erg mee of er een uitweg is – niet alleen in het circus, maar ook breder in de maatschappij – uit dat moderne beeld van vrijheid, waarbij de vrijheid van een bepaalde groep mensen altijd berust op de onvrijheid van een andere groep. Het is een zoektocht naar zorg, naar meer duurzame relaties en naar wat er niet wordt gezegd, onzichtbaar blijft of onmogelijk wordt gemaakt.”
Wat zijn volgens jou de belangrijkste blinde vlekken in het circus vandaag?
“Ableism (of ‘validisme’: een term gebruikt voor de discriminatie, marginalisering en stigmatisering van mensen met een functiebeperking op grond van hun lichamelijke en/of verstandelijke gesteldheid, red.) en accessibility zijn – zeker in België – zaken waar nog heel weinig werk rond bestaat. Dat is flagrant voor een discipline als circus. Circus gaat totaal over able bodies. Als je al andere lichamen ziet, dan gaat het vooral over wat deze lichamen ‘toch nog kunnen’. Een soort uitbreiding van de norm om wie een beetje afwijkt er toch in te passen. Er was aanvankelijk wel ruimte voor het andere in het circus, met de freakshow, maar uiteindelijk werd het ingezet om normbevestigend te werken. De geschiedenis van de freakshow is supergewelddadig, maar als vorm draagt het volgens mij ook een emancipatorisch potentieel in zich. Zo was het één van de weinige plekken in de samenleving waar mensen met een beperking geld konden verdienen, veel geld zelfs, waardoor ze zelfbeschikking hadden. Tom Thumb bijvoorbeeld, bij Barnum & Baileys, die was rijker dan P.T. Barnum zelf. Ik denk – hoe kritisch ik soms ook kan zijn voor het circus – dat circus, veel meer dan andere podiumkunsten, het potentieel heeft om een gedeelde ruimte te zijn waar andere lichamen en praktijken naast elkaar kunnen bestaan. De ‘freak’ wordt dan niet langer enkel bekeken, maar kan ook terugkijken.”
Zie je ook pijnpunten op institutioneel niveau?
“Laat me beginnen bij onze eigen institutionele ingebedheid met onze artistieke onderzoeksprojecten. Wij zijn verbonden aan een instituut voor hoger kunstonderwijs, KASK. Daar wordt een bepaalde vorm van artistiek onderzoek naar voor geschoven, dat heel erg gaat over het verbinden van het microniveau van een praktijk met het macroniveau van ‘de wereld’. Dat op zich is een institutioneel ingebedde manier van kunst begrijpen. We hebben onderling veel gesprekken over hoe dat ons eigen werk- en denkkader bepaalt. Je voelt ook een bepaalde weerstand, en ik denk dat die vooral bij programmatoren ligt. Ik ga hier weer een polemisch interview gegeven hebben. (lacht) De instanties of instituten die het circusveld structureren zijn ingebed in een bepaalde neoliberale omgang met kunsten en een specifieke canon. De machtsverhoudingen zijn ongelijk: te veel beslissingsmacht ligt bij programmatoren die zich niet altijd even bewust zijn van de specificiteit van hun blik en van wat die blik in-, dan wel uitsluit. Zo wordt een bepaalde formattering van de circuspraktijk in stand gehouden en gaan kansen, zichtbaarheid en middelen te vaak naar dezelfde groep mensen en naar dezelfde soorten circus en ‘verhalen’. Dat is belangrijk als het gaat om institutionele kritiek.
Maar ook heel concreet, hoe gesprekken vormgegeven worden, hoe ruimtes ingedeeld worden waar je gaat repeteren, hoe bepaalde geformatteerde circus-esthetieken bepaalde manieren van werken creëren en vice versa, bijvoorbeeld de eis van leesbaarheid die we heel erg incorporeren. Dat zijn institutionele dynamieken die te maken hebben met een neoliberaal en wit, Westers systeem. Het gaat me er niet over om daar buiten te willen staan, wij doen daar ook aan mee, hé. Maar wel om je bewust te zijn: het doet iets met je lichaam, met je praktijk.”
Wat zijn dan je eigen blinde vlekken?
“Mijn eigen blinde vlekken? Over de eerste heb ik al verteld, de ‘embeddedness in what you critique’, zoals Donna Haraway dat noemt: dat je er niet buiten staat. Dan is er witheid. Totaal. Het is eigenlijk pas nu, sinds een jaar of zo, dat ik dat aanga. En het doet echt pijn, voelen hoe hard het in je lichaam zit en hoe we dat allemaal samen in stand houden. Ik zag de stereotiepe vrouwelijke en mannelijke lichaamsbeelden wel in het circus, maar dan de stap zetten naar de lichamen die niet ‘able’ zijn of anders ‘able’ zijn, daar ben ik nu pas mee bezig. Ook dat was een blinde vlek van mezelf. En zo zullen er ongetwijfeld nog veel dingen zijn, het is een ongoing process.”
Hoe word je je daar bewust van?
“Ik denk dat er veel verschoven is in mijn praktijk toen ik voor het eerst Building Conversation van Lotte Van den Berg en Daan ‘t Sas zag of ervaarde. Het bewustzijn dat een gesprek niet enkel over inhoud gaat, maar dat de manier waarop je met elkaar spreekt heel belangrijk is om het over bepaalde dingen te kunnen hebben. En dat gesprek, als het op een meer geritualiseerde manier plaatsvindt, gemeenschappelijkheid kan creëren, ook met iemand die anders denkt dan jij. Ik denk dat het heel belangrijk is dat de weerstand, die ik zelf ook ervaar in mijn eigen praktijk, geen excuus is maar deel van het proces. Daar probeer ik nu meer aandacht aan te schenken. Uitzoeken waar de weerstand, de pijn vandaan komt.”
Een overzicht van alle cultuurprijzen: www.ultimas.be
Meer over het werk en onderzoek van Bauke & co: www.circusdialogue.com
Geboren: 1985
Studies: Theaterwetenschappen (UGent), Philosophy of Contemporary Art (Universitat Autònoma de Barcelona)
Artistieke onderzoeksprojecten: Between Being and Imagining (2013-2017), The Circus Dialogues met Quintijn Ketels, Sebastian Kann & Vincent Focquet (2018-2020), The Circus Dialogues (continued) met Vincent Focquet & Francesca K. Hyde (2020-2024)
Publicaties: Open Brieven aan het Circus (sinds 2016), boek Negotiating Distance (2017), boek Thinking Through Circus (2020)
Dialoog en ontmoeting: Encounters (2013-2017), Smells Like Dialogue: A Circus Symposium (2020)
Creaties: ANECKXANDER (2015) en Raphaël (2017), beide in co-creatie met Alexander Vantournhout
(Gast)docent: Drama (KASK & Conservatotium, Gent, BE), MA in Contemporary Circus Practices (Uniarts/DOCH, Stockholm, SE), Certificat en Dramaturgie Circassienne (CNAC, FR en ESAC, BE)
Dit artikel verscheen in Circusmagazine #67 (juni 2021) // Auteur: Ine Van Baelen // Foto’s: Tom Van Mele // All rights reserved