>> Dit artikel verscheen in CircusMagazine #31 (juni 2012). Voor overname: contacteer maarten[at]circuscentrum.be.
>> Auteur: Koen Allary
Ik, droog aan de haak: 1m81, 92 kg, 50 jaar, 70 % water, 17 % eiwitten,… Ja, ik weet het, ik moet 10 kg vermageren, maar ik eet en drink graag lekker. Ik troost me ook met de gedachte dat iedereen uit 70 % water bestaat. En ik vind het een raar idee dat ik een – te groot – vat chemicaliën en helemaal meetbaar ben, want de uiteindelijke cijfers zeggen niets over wie ik ben.
Ik ben eigenlijk vergelijkbaar met een maaltijd. De ingrediënten ervan zijn ook definieerbaar en meetbaar. Er zijn vetten, koolhydraten, suikers,… waarvan de calorieën kunnen berekend worden. Maar de uiteindelijke cijfers zeggen niet hoe ik de maaltijd smaak, proef, savoureer. Smaken proberen we te benoemen als bitter, zoet, zuur en zout. De uiteindelijke beleving en beoordeling van kwaliteit is individueel. Voor de ene is een verse oester precies snot, voor de ander een delicatesse. De ene vindt me misschien een klier, de andere misschien sympathiek en een jonge blonde gespierde god.
Als ik nu even aan een circusvoorstelling denk, duikt dezelfde spreidstand op. Enerzijds is een voorstelling perfect meetbaar – lees: kwantitatief te beoordelen – in termen van creatiebudget, subsidiebedrag, aantal artiesten op scène, aantal speeldata, aantal toeschouwers, … Anderzijds is dezelfde voorstellig kwalitatief moeilijk te evalueren. Wat voor de ene toeschouwer een mooie voorstelling is, is dat voor de andere niet. De individuele smaak is hierbij belangrijk, maar ook het referentiekader van de toeschouwer. Wie veel voorstellingen gezien heeft, wordt kritischer.
Programmatoren worstelen met hun smaak en die van het publiek. Het publiek bestaat niet en is een som van individuen. Het is ook niet evident voor het beleid om kwalitatief te oordelen en te evalueren, want een duidelijk objectief wetenschappelijk kader bestaat niet. Misschien gelukkig maar.
Het is ook een misverstand dat belangrijke wetenschappelijke ontdekkingen enkel het gevolg zijn van naarstig onderzoek en formules. De intuïtie van wetenschappers speelt een belangrijke rol. Een zekere intuïtie, een zekere subjectiviteit speelt altijd mee, zal dit altijd doen en het is volgens mij belangrijk daar zich bewust van te zijn en er soms ook afstand van te kunnen doen.
Het probleem van circuscreaties is het beschikbare subsidiebudget. Dat is ‘peanuts’ in vergelijking met de creatiebudgetten van de reguliere podiumkunsten. Ik ben ervan overtuigd dat er veel gecreëerd moet worden om een nieuwe sector, wat circus in Vlaanderen toch is, te ontwikkelen. Een jonge kok moet ook veel kunnen koken vooraleer hij zijn gerechten uitgepuurd heeft.
Bij de groei van het circusveld moet er een intuïtieve labofunctie mogelijk zijn. Nu is er vanuit het beleid en vanuit (co)producenten te veel een resultaatsverbintenis. “Wanneer is de première? Wanneer kan ik boeken? Is er al tekst en zijn er al foto’s?” zijn veelvoorkomende vragen. Binnen de podiumkunsten wordt dit probleem opgevangen door de werkplaatsen en de kunstencentra, dat is alvast de bedoeling ervan. Binnen het circusveld bestaan er geen zo’n structuren.
Het is ook tekenend dat er met betrekking tot circus steeds gesproken wordt over hedendaags en traditioneel circus; over circus in tent, in zaal of op straat; over circustheater en dansant circus; over jeugdcircus en professioneel circus. Laat ons gewoon over circus praten, want over deze gezamenlijke liefde gaat het toch.
Ik ga straks naar de winkel, want ik wil een nieuw gerecht proberen, een soort paté van kikkererwten, linzen, rode bonen, wortelen, ajuinen, knoflook en pesto. Ik weet niet of het zal smaken, maar ik denk het wel. Maar uiteindelijk moet ik de ingrediënten kunnen kopen om te proberen.
Smakelijk.