Afgelopen zomer overhandigde een delegatie van de circuscommissie een brief aan minister van Cultuur Sven Gatz. Ter informatie: de circuscommissie bestaat uit deskundigen uit het werkveld die een gezamenlijk advies opstellen over de ingediende subsidiedossiers binnen het Circusdecreet – het is vervolgens aan de minister om hier al dan niet rekening mee te houden. Hoog tijd om hun brief breder bekend te maken, want de boodschap is kristalhelder: meer geld voor de circussector alstublieft.
>> Dit artikel verscheen in CircusMagazine #53 (december 2017). Voor overname: contacteer maarten[at]circuscentrum.be.
Volgend jaar vieren we tien jaar Circusdecreet Vlaanderen. Er is ook veel reden tot feest. Het circus in Vlaanderen heeft het afgelopen decennium immers aan belang én belangstelling gewonnen, zowel binnen de vrijetijdsbesteding (de populariteit van de circusateliers) als in het professionele circuit (toenemend aantal nieuwe artiesten, gezelschappen, festivals). Die groei is mede mogelijk gemaakt door het Circusdecreet. Een decreet waarbinnen de circuskunsten zich in een ‘beschermde’ omgeving – zonder de druk van het Kunstendecreet – konden ontwikkelen. Een decreet met een commissie die het totaaloverzicht over een veld in volle ontwikkeling kon houden én zo ook de vinger aan de pols. Dat willen we vanuit de commissie blijven doen. Vandaar deze brief met bezorgdheden. Omdat we bepaalde symptomen zien waardoor de groei en bloei van het Vlaamse circusveld verziekt kunnen worden.
Meer en beter
Het aantal (nieuwe) circusgezelschappen dat aanvraagt binnen het circusdecreet is de afgelopen jaren substantieel toegenomen met een stijgend aantal creaties en tournees tot gevolg. Dit is een logische evolutie omdat steeds meer professionele artiesten (die vroeger bij gebrek aan een Circusdecreet indienden bij Kunsten) eindelijk hun weg vonden, omdat semi-professionelen (vaak al langer werkzaam in het circusveld) professionaliseerden, omdat enkele traditioneel nomadische circussen zich aan het professionaliseren en vernieuwen zijn, alsook omdat steeds meer jongeren (vooral ook vanuit de ateliers) doorstromen naar hogeschoolopleidingen in binnen- en buitenland om na hun afstuderen niet alleen bij bestaande gezelschappen aan de slag te gaan maar zelf collectief of individueel te creëren. Daarenboven komt nog, gezien de crossovers die circus aangaat met andere disciplines zoals dans, muziek, theater – wat we overigens ten zeerste toejuichen – dat steeds meer artiesten en organisaties die onder het Kunstendecreet vallen een (bijkomende) aanvraag indienen binnen het Circusdecreet. Niet alleen het aantal artiesten en gezelschappen, maar ook de festivals maakten het afgelopen decennium een sterke groei mee, met een stijgend aantal nieuwe initiatieven (o.a. vanuit de cultuurcentra) maar ook een groei in functies (niet louter als presentatieplek maar ook als een ‘willende’ plek voor ontwikkeling, coproductie en reflectie).
Want laat dit niet enkel een verhaal van toenemende kwantiteit zijn, maar ook van toenemende kwaliteit. Dat blijkt ook uit de internationale belangstelling voor vele creaties van Vlaamse gezelschappen/artiesten (wat uitmondt in lange tournees) én Vlaamse festivals (waar steeds meer buitenlandse programmatoren op afkomen). Die toegenomen kwaliteit van de circuskunsten in Vlaanderen wordt sinds 2015 ook gehonoreerd met een Vlaamse Cultuurprijs voor circus (Ultima) die tweejaarlijks wordt uitgereikt.
Niettegenstaande deze aantoonbare kwantitatieve groei en kwalitatieve bloei, volgden de financiële middelen binnen het Circusdecreet het afgelopen decennium die groei en bloei niet. Het noopt de commissie op dit ogenblik tot een moeilijke oefening: gaan we voor een kunstmatige stagnering van een aantal gezelschappen en festivals die we correct kunnen subsidiëren of laten we de realiteit van de groei en bloei toe en honoreren we meer gezelschappen en festivals wetende dat de budgetten waarmee ze moeten werken hen in een financieel precaire positie zetten die niet duurzaam is?
Professioneel circusartiest en vrachtwagenchauffeur
Vanuit het beleid is – zeer terecht – de afgelopen jaren sterk ingezet op het belang van professionalisering. Ook en vooral die “vrije vogels” waarvoor circusartiesten wel eens aanzien worden, hebben immers baat bij goede werkomstandigheden met een correcte verloning en degelijke verzekeringen (zowel tijdens creatie als presentatie), realistische productie- en tourbudgetten met een juiste omkadering. Kortom, al wat ook geldt binnen het Kunstendecreet. Maar – en hierin schuilt het gevaar – we kunnen en mogen circus niet over dezelfde kam scheren als andere podiumkunsten, net omwille van het heel specifieke karakter van circus.
Vooreerst is er de wijze van creatie. Circusartiesten werken gedurende een lange periode (vaak van zes maanden tot een jaar) aan een creatie omwille van de fysieke, technische en productionele vereisten die circus als kunde met zich meebrengt. Dat op één leest schoeien met andere podiumkunsten waar vaak meerdere producties op één seizoen gecreëerd worden, holt niet alleen de praktijk van wat circus als kunde is uit, maar brengt ook en vooral de artistieke kwaliteit van wat circus als kunst beoogt in gevaar omdat deze creatietijd onvoldoende gefinancierd kan worden. Bovendien is circus – net als dans – een bij uitstek internationale aangelegenheid wat de nodige reiskosten van internationale artiesten en werkplekken met zich meebrengt. Voeg daarbij nog de vaak zware productioneel-technische kosten die samengaan met een circuscreatie, van de aankoop of bouw van toestellen tot de infrastructuur (de specifieke publieksopstelling die noopt tot eigen tribune en/of tent), en je komt tot een initiële investering die veel hoger ligt dan in andere podiumkunsten.
Is de investering echter hoog dan is ook de return dat. Want daar tegenover staat dat circuscreaties een veel langere en uitgebreidere tournee hebben – vooral internationaal – waardoor gezelschappen inkomsten kunnen genereren wat vanuit beleidsmatige investering zeker te honoreren is. Uit een studie van Kunstenpunt bleek dat van de gezelschappen die het internationaal meest toeren onze Vlaamse circusgezelschappen tot de top behoren. In die zin mag het circus als een bijzonder duurzame investering worden gezien. Duurzaam, jazeker, maar ter wille van wat? Welke danser of acteur zie je zowel met de vrachtwagen rijden, zelf de tent opzetten of de rigging in de schouwburgzaal doen om daarna nog eens een voorstelling te spelen, vervolgens weer zelf de afbraak te doen en terug de vrachtwagen te besturen? Dat is nochtans de dagdagelijkse realiteit van het merendeel van onze Vlaamse circusartiesten. Of ze nu in een tent spelen of in een schouwburg, veel van het productioneel-technische werk wordt door henzelf geleverd. En we kunnen die doe-het-zelfhouding best charmant vinden, maar wat is de financiële realiteit daarachter? Meer nog de menselijke haalbaarheid en houdbaarheid?
Toch zijn dit steevast de afwegingen waarvoor de commissie zich gesteld ziet: moeten we aankopen van tenten, tribunes, vrachtwagens gaan subsidiëren met creatiesubsidies? Moeten we dossiers met begrotingen waar geen productioneel-technisch team achter zit, waar artiesten zichzelf niet vergoeden voor hun repetitietijd, waar bespaard wordt op degelijke artistieke ondersteuning in regie of coaching, waar een loopje genomen wordt met verzekeringen, … gaan honoreren? Feit is dat we dossiers krijgen waarin gezelschappen zich ofwel systematisch onderbegroten – wat de professionalisering in de weg staat – ofwel een correcte begroting indienen waaraan we gezien de beperkte middelen niet volledig tegemoet kunnen komen.
Geen sant (en te weinig centen) in eigen land
Ook vanuit de festivals tekent zich een professionalisering binnen de presentatie met kwalitatiever en vaak ook duurder (internationaal) werk. Veel festivals binnen het Circusdecreet spelen bovendien een rol op vlak van ontwikkeling, coproductie en reflectie (wegens het beperkte aantal werkplaatsen en weinig doorstroom van circus naar kunstencentra). Het is een taak die ze graag willen exploreren maar die gezien de beperkte middelen (en geen return) er vaak als eerste bij inschiet wat in de eerste plaats nefast is voor de artiesten zelf.
Dat brengt ons tot een ander heikel punt: de presentatie. Wordt in Vlaanderen veel circus gemaakt, dan blijkt de grootste afzetmarkt toch het buitenland. De uitkoopsommen voor veel circus liggen hoog, net door alle omringende kosten (langere duur creatie, productioneel-technisch zwaarder in creatie en presentatie, vervoers- en verblijfskosten bij nomadische gezelschappen en gezelschappen met internationale artiesten, specifieke publieksopstellingen, huur bijkomend materiaal dat niet standaard aanwezig is binnen schouwburgen of locatie). Steeds meer Vlaamse circusproducties, en dan vooral de grotere producties en tentvoorstellingen, vinden om die reden nauwelijks nog spreiding in Vlaanderen. Sommige gezelschappen beslissen desgevallend in eigen beheer te gaan spelen, wat uiteraard bijzonder risicovol is. Bovendien weegt dit ook door op de artistieke keuzes bij een creatie gezien het vullen van de tent/zaal dan als eerste bezorgdheid komt.
De overheadkosten die voor andere podiumkunsten binnen de theaters/schouwburgen zelf zit, komt in circus vaak op de schouders van gezelschappen en zo ook op de subsidiënt. De huidige beschikbare middelen nopen tot een ontradingsbeleid om met de tent te toeren waardoor we enkel nog circus in de schouwburgzalen dreigen te stimuleren wat een bijzonder spijtige want eenzijdige evolutie zou zijn.
Vele monden te voeden
Een bijkomend teken van professionalisering is ook het feit dat de sector nadenkt over de eigen praktijk en daarrond een discours ontwikkelt. Momenteel worden dergelijke initiatieven van reflectie (boekpublicaties, themadagen…) vanuit het luik promotie van circus ondersteund, wat niet alleen voorbijgaat aan het doel maar ook weer de druk op de pure promo-initiatieven (showcases, netwerking) verhoogt.
Vanuit de circusateliers stromen steeds meer jongeren door naar circushogescholen en bijkomende specialisatieopleidingen in binnen- en buitenland. Vaak gaat dit gepaard met hoge kosten. Hiervoor is binnen het Circusdecreet een studiebeurzenbeleid ontwikkeld maar ook hierop wordt de financiële druk steeds groter. Een overleg met Onderwijs dringt zich hier op.
De vraag naar toenemende professionalisering heeft gezorgd voor een grotere spreidstand tussen het professioneel hedendaags circus enerzijds en het amateur/semiprofessionele veld en de traditioneel nomadische circussen anderzijds. Het semiprofessionele circusveld is – meer dan dat bij andere amateurkunsten het geval is – nog altijd een belangrijke dynamische doorstroom naar het professioneel circuit. Veel van deze dossiers belanden momenteel binnen het Circusdecreet (en niet bij Amateurkunsten), maar vallen dan ook vaak uit de boot wegens nog te weinig professioneel. Als commissie vinden we het belangrijk dat ook dit semiprofessionele werk de juiste ondersteuning kan vinden net omwille van zijn onderstroomfunctie. Zo niet, dan hypothekeren we de ontwikkeling van de sector.
Ook de traditioneel nomadische circussen kunnen indienen binnen het Circusdecreet. Het voortbestaan van deze circussen, met oog voor professionalisering, vinden we zeer waardevol, maar tegelijk is het moeilijk om dezelfde artistieke en andere beoordelingscriteria volgens het huidige Circusdecreet hierop toe te passen. Vanuit de commissie dringen we aan op andere manieren van subsidiëring (structureel en mogelijks via andere kanalen vb. levend erfgoed).
Het mag duidelijk zijn dat het huidige Circusdecreet niet alleen een veelheid aan functies schraagt maar ook buitensectoriële taken draagt (onderwijs, erfgoed). Opgeteld met de creatie- en presentatiespecificiteit (en de grote verscheidenheid) zorgt dit voor een grote druk op het huidige budget beschikbaar binnen het Circusdecreet.
We hopen dan ook dat de Minister en het kabinet met zorg onze argumenten lezen. We dringen dan ook aan op een overleg waarin we samen oplossingsgericht kunnen bekijken hoe we de groei en bloei van het circus in Vlaanderen zo goed en correct mogelijk kunnen ondersteunen.
De circuscommissie
Mark Celis, Leo Custers, Joren De Cooman, Ann Goossenaerts, Liv Laveyne, Bauke Lievens, Philip Marquebreuck, Katrien Pierlet, Arne Sierens