Circusmagazine nodigt een circassien uit voor een goed gesprek met iemand die weinig of niks met circus te maken heeft, maar die weleens veel te vertellen kan hebben. Creatieruimte Transfo in Zwevegem bood 60 minuten lang onderdak aan West-Vlaming Wannes Cappelle, zanger en muzikant bij Het Zesde Metaal, en Engelsman Luke Horley, zanger en circusartiest bij circusgezelschap Collectif Malunés. Een tafel, twee stoelen en een thermos warme chocolademelk, meer hadden beide heren niet nodig om van wal te steken.
Luke Horley: “Wow, dit is nog heel erg warm. En bomvol chocolade… Ik heb gehoord dat jij een grote naam bent in de muziek?”
Wannes Cappelle: “Vooral in Vlaanderen, laten we zeggen.”
Luke: “Ik weet niet zo veel over Vlaamse muziek.”
Wannes: “Ik zing in mijn dialect, het dialect van deze streek eigenlijk.”
Luke: “In het West-Vlaams?”
Wannes: “In het West-Vlaams. Ik begon in het Engels, maar ik vond het moeilijk om te weten wat ik wilde vertellen. Ik gebruikte gewoon clichés die ik kende van andere nummers. Het moment dat ik besloot om in mijn eigen moedertaal te schrijven veranderde alles. Ineens wist ik waar ik over wilde praten.”
Luke: “Dat lijkt me logisch… Hoewel het voor mij toch uitzonderlijk klinkt, want ik heb niet echt een eigen dialect. Ik heb wel de indruk dat het een terugkerende trend is in Engelstalige muziek. Engelse muzikanten grijpen terug naar hun eigen accent en dialect na lang overweldigd te zijn geweest door de Amerikaanse muziek. Ook vanuit de zoektocht naar een soort authenticiteit.”
Wannes: “In zekere zin is het een tweesnijdend zwaard. Het is een zegen om in het dialect te kunnen zingen, want dat maakt je net bijzonder, maar als ik in het Engels zou zingen, zou ik bij wijze van spreken wereldberoemd kunnen worden. Het grappige is dat ik begonnen ben in het Engels, met het idee dat ik dan overal ter wereld zou kunnen spelen, maar dat ik toen vooral optrad in een straal van 5 km van waar ik woonde. Ik ben eigenlijk veel verder gekomen in mijn eigen taal. Het is ook bijzonder om te zien dat als we op plaatsen spelen waar ze letterlijk geen woord begrijpen van wat ik zing, de boodschap toch nog wordt overgebracht, want muziek is in de eerste plaats emotie.”
Luke: “Absoluut. Ik denk dat het iets is waar live optredens veel onder geleden hebben. Die behoefte aan zingeving en de behoefte van mensen om iets te kunnen lezen of begrijpen. Ik heb het gevoel dat we in het circus en de podiumkunsten vaak geduwd worden in de richting van het ‘betekenis geven’. Dat het meer moet zijn dan een fysieke of emotionele reactie, iets intellectueels, iets dat je begrijpt.”
Wannes: “Jullie gebruiken ook livemuziek in jullie voorstelling. Schrijf je die zelf?”
Luke: “De muziek wordt door iemand anders in ons gezelschap gecomponeerd, maar we zijn met z’n drieën die optreden als muzikant in de show, en ik ben daarbij de zanger, of liever iemand die zijn zangcapaciteiten ontdekt. Ik heb vroeger wel eigen nummers geschreven, voordat circus een heel groot deel van mijn leven in beslag nam. Ik componeerde meestal op gitaar, en ik speel ook wat piano, maar ik vond het moeilijker om met de piano te componeren. Vreemd genoeg speel ik eigenlijk beter piano dan gitaar.”
Wannes: “Dat geldt ook voor mij.”
Luke: “Echt waar?”
Wannes: “Ik heb piano gestudeerd toen ik op de basisschool zat en op de theaterschool hadden we altijd een piano in de klas, maar toen ik afstudeerde had ik geen geld en geen piano, dus kocht ik maar een gitaar, wat een stuk goedkoper was.”
Luke: “… en makkelijker te transporteren.”
Wannes: “Ik kwam er ook achter dat je door achter een piano te zitten op een podium letterlijk een barrière creëert tussen jezelf en het publiek. Met de gitaar ben ik veel vrijer en kan ik letterlijk en figuurlijk dichter bij het publiek staan. Je schrijft ook anders op een gitaar dan op een piano. Als ik op een piano componeer, wordt het waarschijnlijk een ballade, en op een gitaar kun je tokkelen en heb je het ritme erbij.”
Luke: “Piano voelde voor mij, zelfs als ongeschoolde muzikant, een stuk vrijer. Het is heel lineair, en dus in zekere zin heel duidelijk. Er zijn veel meer beperkingen aan de gitaar, aan de posities die je kunt doen met je handen en wat voor geluiden die voortbrengen, tenzij je natuurlijk heel vingervlug en bedreven bent.”
Wannes: “Wat ik fijn vind aan de gitaar is dat je gewoon een van de snaren anders kunt stemmen, en daardoor per ongeluk op vreemde akkoorden of een vreemde sfeer kunt stuiten. Ik vind het soms leuk om het toeval zijn werk te laten doen… Op een piano zie je precies wat je doet, op de gitaar is het makkelijker om jezelf te verrassen. Piano voelt op die manier iets rationeler aan.”
Luke: “Mijn vader is een zeer goede gitarist. Om de een of andere reden wilde ik nooit gitaar leren tot ik achttien jaar oud was. Omdat ik maar een beperkte kennis van de akkoorden had, werd ik gedwongen om meer te experimenteren en – waar je het net over had – op vreemde noten te stuiten die je eigenlijk inspireren. Als ik een hoger technisch niveau had gehad en perfect had geweten hoe ik van akkoord naar akkoord moest gaan, zou ik misschien in mijn eigen kennis gevangen hebben gezeten, terwijl ik nu gedwongen was om creatiever te zijn.”
Wannes: “Er bestaat een interessante spanning tussen enerzijds veel vaardigheid en kennis hebben, of die anderzijds net niet hebben en creatief moeten zijn. Als je vastzit is het erg handig om wat trucs en theorieën te kennen maar de muzikanten die het beste kunnen spelen en alle theorie over muziek kennen, zijn niet noodzakelijk de meest creatieve. Al is het ene ook niet in tegenspraak met het andere.”
Luke: “Net als bij het circus. Toen ik met circus begon, was ik vastbesloten om een discipline te doen die zich gemakkelijk kon verhouden tot het theater, maar ik belandde in waarschijnlijk de meest circusachtige discipline die ik kon vinden. Ik doe aerial cradle, en dat vormt een echte beperking van wat je kunt doen om jezelf te kunnen uitdrukken. Soms heb ik het gevoel dat ik meer een technicus ben geworden, zoals een uitvoerend muzikant, die in staat is om de instrumenten te gebruiken en geleerd heeft om ze op een zeer hoog niveau te bespelen. Ik ben in staat om een serie bewegingen te reproduceren en pas daarna kijk ik ernaar en denk ik na over wat ik er creatief mee kan doen.”
Wannes: “Ik herinner me dat toen ik net begonnen was met het schrijven van muziek en ik begon op te treden, dat ik me soms meer een ambachtsman voelde. Ik hield niet van het woord en ik wou mezelf niet als ambachtsman zien.”
Luke: “Het voelde… minder artistiek?”
Wannes: “Ja. Maar hoe langer ik muziek of scenario’s schrijf, hoe meer ik me begin te realiseren dat het eigenlijk vanzelf een ambacht wordt. Iets dat je gewoon van 9 tot 5 kunt doen. Vroeger dronk ik een glas wijn en rookte ik een sigaret en wachtte ik tot de inspiratie ’s avonds laat kwam, maar het heeft veel minder met inspiratie te maken dan met werk.”
Luke: “Misschien is dat omdat je een betere ‘vakman van de creativiteit’ aan het worden bent?”
Wannes: “Ja, misschien. Het is ook alsof ik er nu gewoon op vertrouw dat de ingeving wel zal komen. In plaats van erop te wachten blijf ik gewoon doorwerken. Wat niet betekent dat je niet geïnspireerd kunt raken op momenten waarop je het niet verwachtte. Op weg naar ergens of liggend in je bed of wanneer je een glas wijn drinkt en een sigaret rookt.”
Luke: “Je creatieve proces nu, bij wat het vroeger was, hoeveel is dat veranderd?”
Wannes: “Het kost me in elk geval minder tijd. Het duurde vroeger zó lang voordat ik geïnspireerd raakte, en dan nog eens voordat een nummer volledig ontwikkeld was. Nu moet ik veel efficiënter werken, omdat ik veel dingen combineer. Volgende maand zijn de opnames voor onze nieuwe plaat, en vorige week vertelde de producer me dat ik nog wat werk te doen had en zeker nog drie nummers moest schrijven. Ik dacht: ‘Drie nummers? Dat schreef ik vroeger in een jaar!’”
Luke: “Hoe ouder je bent, hoe meer projecten je krijgt en hoe meer je beseft dat de tijd kostbaar is, dat je keuzes moet maken en dat leidt tot efficiëntie. Voor onze eerste voorstelling hebben we ons veel vragen gesteld over efficiënte werkmethodes. Door de circusdisciplines die we gekozen hebben, kunnen we moeilijk heel snel voorstellingen maken. Bij een circusbedrijf met een grote tent en heel veel rigging komen ook nog eens zoveel andere zaken kijken dat onze projecten ons hele leven in beslag nemen.”
Wannes: “Sorry, wat is rigging?”
Luke: “Rigging is ongeveer alles wat je nodig hebt om de materialen waarmee je werkt op te zetten, musketons en kabels enzovoort. Het is vaak gespecialiseerd materiaal en dat zijn onze ‘instrumenten’. Het kost veel tijd om na te denken over hoe je die in de ruimte wil plaatsen, om alles te testen, te veranderen, te onderzoeken en er nieuw materiaal mee te ontwikkelen. Daarbovenop kan ik waarschijnlijk maximum twee uur per dag fysiek aan circus doen… Het gebrek aan efficiënte lag natuurlijk ook aan andere dingen. We hadden veel problemen met de onderlinge communicatie en met wat het betekent om een collectief te zijn en samen te creëren.”
Wannes: “Ik werk vooral samen met één iemand van de band. Onze bassist is een goede liedjesschrijver en wanneer we samenzitten proberen we in één dag een nummer af te maken. Dus er is altijd die kleine druk die we onszelf opleggen. We proberen dat het hele jaar door één keer per week te doen en het werkt echt goed om iemand te hebben om mee te reflecteren. Vroeger werkte ik een nummer helemaal af, deed ik ook de arrangementen op mijn computer en zei ik tegen de rest van de groep: ‘Jij speelt dit, jij speelt dat.’ Nu proberen we de nummers zo snel mogelijk naar de band te brengen en dan worden die heel vaak compleet getransformeerd. Dat is een heel interessant proces. We hebben met dat proces zelfs verder geëxperimenteerd voor onze laatste EP: we hebben nummers gemaakt gebaseerd op zes schilderijen. Ik stuurde iedereen de teksten en de schilderijen door, maar niet de muziek. Elk groepslid heeft een schilderij en een tekst uitgezocht, die op muziek gezet en het resultaat daarna terug aan mij bezorgd.”
Luke: “Wow. Nice! Voor onze nieuwe voorstelling hebben we net als jullie een andere dynamiek gevonden. Er is nu één persoon die verantwoordelijk is voor het collectief creëren. We zijn met zijn zevenen, maar we splitsen ons nu vaak op in kleinere groepen die daarna aan het collectief rapporteren. Dat maakt het makkelijker. Er is ook wat tijd voorbij gegaan sinds onze eerste creatie en we kennen elkaar nu een stuk beter.”
Wannes: “Dat is heel herkenbaar voor mij. Je hebt het idee van een groep die een jamsessie houdt die dan uitmondt in een afgewerkt nummer, maar bij ons is dat nog nooit gebeurd. Ik kan me voorstellen dat het werkt voor andere bands of andere soorten muziek, maar bij ons is er iemand nodig die beslist wat we gaan doen en daarna doen we het samen. Ook bij het scenarioschrijven. We schrijven met z’n drieën, en de regel is dat we het eens moeten zijn, en toch heeft diegene die met het oorspronkelijke idee op de proppen kwam iets meer te zeggen dan de anderen. Dat is ook noodzakelijk, het moet duidelijk zijn wie de verantwoordelijkheid voor het project op zich neemt.”
Luke: “Wij werkten aan het eind van de vorige creatie met een coach. We maakten bijvoorbeeld een maand aan een stuk nieuw materiaal en in de laatste week kwam hij ons helpen om beslissingen te nemen. Dat was soms moeilijk omdat we daardoor het gevoel hadden dat onze voorstelling een andere richting uitging dan wij wilden. Het leverde in elk geval veel discussies op met onze coach over wat de voorstelling zou kunnen of moeten zijn.”
Wannes: “Wij gebruiken een externe producer als we een volledige plaat opnemen. Die producer is iemand waarvan we samen beslissen: ‘Van deze persoon kunnen we autoriteit accepteren, we weten allemaal dat hij goed is in wat hij doet.’ Tussen twee albums door nemen we meestal een EP op die we helemaal zelf produceren. Die EP’s zien we meer als een experiment, om ons geluid en onze manier van werken te ontwikkelen.”
Luke: “Het lijkt me geweldig om die mogelijkheid te hebben, om samen met een producer efficiënt aan een album te werken, maar tussendoor ook de ruimte te behouden om te experimenteren en nieuwe terreinen te verkennen.”
Wannes: “Welke plaats neemt de muziek in jullie voorstellingen in? Schrijf je een nummer en maak je er dan een act op of? Of maak je eerst de act en komt de muziek later?”
Luke: “Ik weet niet welke van de twee de meest complexe werkwijze zou zijn… Livemuziek is in elk geval heel belangrijk voor ons. Het geeft je een ander soort vrijheid. Bij opgenomen muziek zit je al snel met heel precieze timings die je moet respecteren. Bij de eerste show hadden we van bij het begin een muzikant als onderdeel van het collectief. We wilden ook dat hij op het podium stond en deel uitmaakte van de voorstelling. Hij liep soms wat verloren omdat we als groep nog niet hadden beslist wat de muziek zou kunnen zijn, en het componeren van de muziek kwam dus veel later. Nu maken we een straatshow, en dus moeten we rekening houden met een aantal praktische zaken: wat wordt de geluidsapparatuur en waar willen we de luidsprekers hebben, werken we met een loopstation of niet… We starten dus eigenlijk heel praktisch in plaats van creatief, maar creativiteit en praktijkgerichtheid gaan vaak hand in hand. Als we een loopstation gebruiken, kunnen we geluiden en stemmen opnemen en die herhalen, en dat aspect kunnen we gebruiken in dienst van de thema’s van de show. Dat proberen we nu meer te doen dan in de vorige creatie. We proberen echt om het onderliggende thema op de voorgrond te plaatsen en uit te zoeken wat we met circus kunnen doen om dat thema te ondersteunen. Ik denk dat de muziek dat voorbeeld zal volgen, dat we de muziek zullen creëren en gebruiken in functie van het thema van de voorstelling.”
Wannes: “Toen ik in een dansvoorstelling meespeelde, was een van de manieren waarop we ons materiaal creëerden dat iedereen muziek mocht meebrengen, en daarop begon te dansen en te improviseren. We filmden alles, bekeken het samen en kozen de bewegingen waaraan we wilden werken en die we verder wilden ontwikkelen. Ik kan me voorstellen dat zo’n methode veel moeilijker is met circus, omdat het technischer is. Maar ik kan me toch voorstellen dat je muziek hoort en dat die je inspireert. Ken je het nummer Opus van Eric Prydz?”
Luke: “Nee.”
Wannes: “Het is een nummer dat heel langzaam begint en steeds sneller en sneller gaat en de accenten op de noten verschuiven. Ik reed terug van Nederland naar België met een bevriende muzikant, normaal gezien een erg langzame chauffeur. Op de topsnelheid van het nummer merkten we plots dat hij 160 km per uur reed. Ik kan me voorstellen dat zo’n nummer je zou kunnen inspireren om een circusact te maken. Ik vraag me ook nog iets anders af… Als jullie een idee hebben voor een acrobatische figuur of act, dan moet je die eerst trainen, want je ziet het resultaat pas als je het effectief kunt uitvoeren. Gebeurt het vaak dat jullie op iets trainen wat je in gedachten had en dat achteraf blijkt dat het de moeite niet waard was?”
Luke: “In ons huidige creatieproces beginnen we onze circustraining pas later, wanneer we een beter idee hebben over de opbouw van de voorstelling. We hebben net twee residenties achter de rug en we hebben onze circusapparatuur nauwelijks aangeraakt. We willen zo zeker mogelijk zijn dat iets effectief in de voorstelling zal komen voor we beginnen te trainen en beginnen in te schatten of iets haalbaar is of niet. Bij onze eerste creatie zijn er zeker een aantal dingen die we getraind hebben niet in de show geraakt. Ik denk dat we toen ook een beetje toegeeflijk waren in ons circuswerk. We hielden vast aan bepaalde ideeën die ten koste gingen van de dramaturgie. Soms omdat we iets echt wilden behouden en soms omdat we al zo lang aan iets hadden gewerkt dat we het niet meer wilden loslaten. Eén van de belangrijkste foto’s die we gebruiken om de voorstelling te verkopen is die van een toren van mannen gekleed in witte prinsessenjurken. Dat moment zat vroeger in de voorstelling, maar nu niet meer. Het is al gebeurd dat we op een festival spelen dat die foto heeft gebruikt voor de affiches, zonder dat die scène in de voorstelling zit. Het was een heel leuk moment, maar het klopte niet meer in het geheel.”
Wannes: “Bij het scenarioschrijven overkomt het ons vaak dat we ons een bepaalde scène inbeelden, waar we met z’n drieën echt enthousiast over zijn. We beginnen dan te fantaseren over hoe die scène zich zou kunnen ontwikkelen en het wordt een heel cool idee, maar als we het willen behouden moeten we misschien wel de algemene verhaallijn veranderen. Als je dat te vaak doet, krijg je een verhaallijn die heel vreemde kronkels maakt. Je kunt ook geen dialogen schrijven voordat je precies weet welke scènes je gaat gebruiken, anders doe je te veel werk tevergeefs. Maar aan de andere kant zie je soms alleen of iets werkt als je het echt uitprobeert. En soms loont het de moeite, want je beseft dat je aan de plotwending die je in twee à drie scènes wou vertellen eigenlijk een hele episode kunt besteden.”
Luke: “Het is zo een interessant proces om te begrijpen en te weten wat je medium is en te weten wat je ermee wil uitdrukken. We hebben met de ganse ploeg veel gepraat om zo duidelijk mogelijk te definiëren wat we wilden doen. Als je dat niet weet kan een creatie alle richtingen uitgaan, wat ook heel spannend is, maar we hebben nog altijd de druk van de efficiëntie. We hebben nog altijd onze deadline en een bepaald budget en een bepaalde hoeveelheid tijd en energie om deze voorstelling te maken. Tijdens een creatie zit er ook vaak een groot verschil tussen de theorie van wat je zou moeten doen en wat je in werkelijkheid doet. Je moet je kunnen aanpassen aan de ideeën die op je pad komen en kunnen improviseren binnen het kader van je vooropgestelde structuur. We besteedden vroeger vaak te veel tijd aan het theoretiseren, en we moeten gemakkelijker kunnen zeggen: ‘Dit is een mogelijkheid is, laten we het proberen.’ Als het mislukt of het resultaat is niet wat we voor ogen hadden, dan hebben we tenminste ons antwoord…”
Wannes: “Klopt.”
Luke: “En dit is de beste chocolademelk die ik ooit gedronken heb.”
Wannes: “Klopt ook.”
>> Dit artikel verscheen in Circusmagazine #59 (juni 2019) // Auteur: Bram Dobbelaere – Foto’s: Tom Van Mele // Voor overname: contacteer maarten[at]circuscentrum.be