>> Dit artikel verscheen in CircusMagazine #23 (juni 2010). Voor overname: contacteer maarten[at]circuscentrum.be.
>> Auteur: Maarten Verhelst
Erfgoed, wij raken er nog steeds niet volledig wijs uit, maar gelukkig zijn er slimme mensen zoals Marc Jacobs (47), doctor in de geschiedenis, etnoloog, cultuurbemiddelaar en directeur van FARO, het Vlaams Steunpunt voor cultureel erfgoed. De rode draad in zijn onderzoek is ‘liminaliteit’: allerlei vormen van cultuur en communicatie in de marge, met een flinke dosis dubbelzinnigheid en veel paradoxen. Vandaar ongetwijfeld zijn interesse voor circus.
Kan je voor eens en voor altijd het begrip ‘erfgoed’ helder uitleggen aan onze lezers?
Marc Jacobs: “Heel lang geleden, in het Oude Romeinse Rijk, werd met het woord ‘circus’ een gebouw aangeduid. Denk aan het Circus Maximus in Rome: toen een groot gebouwencomplex en een mooie baan voor wagenrennen, vandaag een archeologische site. Later, vanaf de achttiende eeuw, werd het woord ‘circus’ gebruikt om een performance aan te duiden, een vorm van groepscultuur, met allerlei speciale kunsten en objecten; verplaatsbaar of roerend, maar tegelijkertijd ook vluchtig, ongrijpbaar en eenmalig, telkens opnieuw.
Het begrip ‘erfgoed’ heeft de laatste twintig jaar zowel in Vlaanderen als internationaal, een soortgelijke evolutie ondergaan. Twintig jaar geleden werd het woord ‘erfgoed’ gebruikt voor grote kastelen, kathedralen en paleizen – Erfgoed Maximus, jazeker -, voor fraaie landschappen, vroegere slagvelden en ook wel voor schatten en sporen in de grond. In Vlaanderen wordt voor fenomenen in die oude betekenis het adjectief ‘onroerend’ toegevoegd aan erfgoed.
In de 21ste eeuw wordt het woord ‘erfgoed’ echter ook steeds meer gebruikt voor verzamelingen van objecten en documenten die in archieven en musea bewaard worden. Omdat ze niet aan de grond vastgespijkerd zitten, maar je ze (voorzichtig) kan manipuleren, ophangen, bekijken of in een tentoonstelling samen brengen, wordt het woord ‘roerend cultureel erfgoed’ gebruikt. En heel recent is er dan ook speciale aandacht gekomen voor tradities, gebruiken, feesten, vaardigheden, verhalen en rituelen. Vormen van volkscultuur die men ook erfgoed begint te noemen: in het Engels ‘intangible cultural heritage’, in het Frans ‘patrimoine culturel immatériel’.”
Dankzij een internationale overeenkomst, de UNESCO-conventie uit 2003, staat immaterieel erfgoed globaal zeer hoog op de agenda. Een goede zaak volgens jou? En wat kan circus hierin betekenen?
“Immaterieel cultureel erfgoed is eigenlijk een lelijke vertaling van de net vermelde Franse uitdrukking. Het is een UNESCO-woord voor wat we in Vlaanderen ook wel volkscultuur noemen. Het gaat over zowel overleveringen, rituelen, vertellingen en performances, dan wel ingebed in een repertoire. Als je de UNESCO-boeventaal spreekt, moet je ‘immaterieel materieel erfgoed’ liefst samen uitspreken met een ander fijn woord dat nauwelijks vertaalbaar is, ‘safeguarding’ of ‘sauvegarde’: op een doordachte en zorgzame manier koesteren.
Ik vind de recente aandacht voor dit soort erfgoed heel intrigerend. Ik ben benieuwd hoe lang dat zal duren, dat heel de wereld en vooral beleidsmakers en media geboeid omhoog kijken naar wat er aan de hand is. In elk geval, circuscultuur kan die UNESCO-trapeze op een interessante manier inzetten. Je mag daar alle hulpstukken, rekwisieten en speelplekken overigens mee bij denken: alle materiaal, plekken of tenten die bij immaterieel erfgoed horen, vallen onder die definitie. Speciale circusartiesten kunnen in sommige landen gevierd worden als zijn het schatten van mensen, living human treasures, van wie heel wat kan geleerd worden.
Het cruciale punt om circus als erfgoed te beschouwen, bestaat in de overdracht van generatie tot generatie, zowel van het leven en optreden in en buiten de piste maar ook van het deelnemen van toeschouwers. Het aardige aan de UNESCO-benadering is dat de betrokkenen en belanghebbenden er zelf van moeten overtuigd zijn dat het erkend en gekoesterd moet worden en zelf verantwoordelijkheid moeten nemen, niet in de eerste plaats een onderzoeker en/of bemiddelaar als ikzelf.”
In Vlaanderen zijn er veel individuele verzamelaars met grote en minder grote circuscollecties. Hoe waardevol kan een collectie zijn? En hoe kunnen we deze collecties beschermen?
“Elke collectie kan interessant zijn en waardevol, in de eerste plaats voor de verzamelaar zelf. Vanuit erfgoedperspectief is vooral de historische of documentaire waarde belangrijk, eerder dan geld. Het is altijd verstandig na te denken samen met musea, archieven en andere organisaties in Vlaanderen of daarbuiten die een collectie op lange termijn kunnen beheren om historici en andere geïnteresseerden toe te laten in de toekomst het verhaal van circussen kritisch te onderzoeken en te vertellen. Dit gebeurt ook steeds meer in digitale vorm: dat is een belangrijke uitdaging de volgende jaren.”
De interessante brochure ‘Circussen in Vlaanderen’ (2002) kwam van jouw hand. Wat trekt jou zo aan in circus, en in het bijzonder nomadisch circus? Volg je circus vandaag de dag nog steeds?
“Die brochure heb ik in enkele weken met veel plezier geschreven, zowel omdat de toenmalige minister Bert Anciaux dat bij hoogdringendheid gevraagd had als ook omdat ik een ontembare interesse heb voor alle vormen van volkscultuur. Die brochure heeft zijn functie vervuld: meer moet dat niet zijn. Ik ben geen one-trick-pony als onderzoeker. De rode draad in wat ik onderzoek is wat antropologen liminaliteit noemen, allerlei vormen van cultuur en communicatie in de marge, met een flinke dosis dubbelzinnigheid en veel paradoxen, waar heel belangrijke problemen en vragen over samenleven en onzekerheid worden behandeld. Ik volg tientallen soortgelijke onderwerpen; circus is er een van.”
Wat zijn jouw bedenkingen bij de huidige circuskunsten en het beleid er rond?
“Er blijft iets bewegen, men blijft nadenken en acties ondernemen, het mag nog steeds beleidsmakers en cultuurwerkers beroeren. Dat vind ik okay en boeiend. Het is aan alle betrokkenen om er iets van te maken en wie weet komen we elkaar op het snijvlak van het UNESCO-verhaal wel tegen. Ik hoop trouwens dat circus onvoorspelbaar zal evolueren. Als het maar evolueert , af en toe blijft prikkelen en als het maar op een of andere manier voeling houdt met sporen of overleveringen uit het woelige verleden en met die diepere vormen van cultuur die ik net als liminaliteit bestempeld heb.”
Tot slot, in dit nummer is de pro&contra gewijd aan wilde dieren in het circus. Wat is jouw mening hierover?
“Tricky question. Geen enkel dier in een circus is wild. In elk geval horen paarden er sinds de 18de eeuw volop bij. En een vlooiencircus is helemaal niets zonder imaginaire vlooien. Voor de rest is het de verpletterende verantwoordelijkheid van iedereen om goed voor levende dieren en mensen te zorgen, op een 21ste-eeuwse manier.”