>> Dit artikel verscheen in CircusMagazine #28 (september 2011). Voor overname: contacteer maarten[at]circuscentrum.be.
>> Auteur: Liv Laveyne
We kenden al het paardencircus Zingaro en het Weense Lipizzanerballet en enkele gammele kermispony’s. Maar wat de Franse circuscompagnie Baro d’Evel doet in ‘Le sort du dedans’ is van een heel andere orde.
Na afloop van de voorstelling op Humorologie, begin juli in Marke, weenden er mensen. Ach, het zullen wel watjes geweest zijn, zwakke zenuwen, los gestel, zegt u? Nee, we begrijpen deze mensen. Want de sfeer die Baro d’Evel schept is van een ontroerende poëzie, kracht en pure schoonheid. In en rond de piste, vijf acteurs: een man, een vrouw, een muzikant, een contrabas én een paard.
De aanwezigheid van een paard is onmiskenbaar, ook al zie je het niet. Die mix van zaagsel en mest en manen. Het is de geur die je opsnuift bij het betreden van de ronde rode circustent van Baro d’Evel. Je belandt niet onmiddellijk in de grote piste, maar wordt eerst geleid langs een gang rondom met gordijnen van verschillende materialen, elk met een eigen geluid en gevoel. Van zware houten stokken tot pluimlicht. Alsof je een spiraal ingezogen wordt, van een harde buitenwereld naar een zachte poëzie. Eer de ‘show’ begint, zijn je zintuigen al op scherp gesteld.
In de donkerte licht van tussen het publiek een witte kale kop op (muzikant Tibaud Soulas). Hij lijkt met zijn doodgraverslook zo weggelopen uit een film van Tim Burton (of dichter bij huis van bij theatergezelschap Abattoir fermé). In de piste valt een contrabas uit de lucht. Een surrealistisch beeld. Geluid vanuit de hemel verstomt voor aards gesnuif en hoefgetrappel. En daar staat plots in al zijn glorie, de bruin-witte hengst Bonito. Een groot prachtdier met zo’n edel voorkomen dat het zelfs geen poten maar benen heeft, geen kop maar een hoofd. Respectvol buigen mens en dier het hoofd voor elkaar.
Acrobaat-danser Blaï Mateu Trias past de rode hakschoenen van acrobate-zangeres Camille Decourtye. Aan zijn voeten worden het hoeven. Wat later volgt een grandioze scène waarin hij een flamencodans brengt, briesend en zwetend als een hitsige hengst (zoals ook danser-choreograaf Wim Vandekeybus dat kon in zijn jonge jaren). Hier worden mensen dieren, dieren mens en objecten – de contrabas – komen tot leven.
Een eenheid van contrasten
Mens-dier, vrouw-man, object-subject, licht-donker, stilte-geluid, inkrimpen en uitdijen van bewegingen. In ‘Le sort du dedans’ vormt het spel met contrasten een bijzondere eenheid.
Baro d’Evel verlaat met deze voorstelling voor het eerst de zaal voor een tent en benut ten volle de mogelijkheden van die ruimte. Er wordt gespeeld in de piste en tussen, achter en rondom het publiek met oog voor het visuele (het hoofd dat plots van boven de hoge muur rond de ommegang piept) en oor voor het auditieve (het paard en de muziek die van stap, naar galop naar draf gaan). Bewegingen gaan van centrifugaal rondom de piste naar centripetaal tot de acteurs op een bepaald moment op een kluitje, een klein ronddraaiend platformpje, bijeengepakt staan.
De vijf ‘acteurs’ spelen een spel van leiden, geleid worden, verleiden. Wie domineert? Wie wordt gedresseerd? Naar we ons laten vertellen door een kenner, is het moeilijkste aan een paard temmen, het vragen op de grond te liggen. Bonito legt het hoofd te slapen bij Camille. Blaï vindt dat hij toch maar moet opstappen. Blaïs onhandige aandoenlijke liefdesdans contrasteert met de handigheid waarmee zijn handen langs Camilles lichaam glijden tijdens de main-à-main acrobatie. ‘Le sort du dedans’ gaat verder dan dressuur en acrobatiekunstjes, maar vertelt evenzeer iets over de moeilijkheidsgraad van samenleven.
Over de voorstelling hebben de makers als een zachte deken een mooie poëtische tekst gelegd die inzicht geeft in hun ideeën over samenleven en relaties: intimiteit, durven ja zeggen, maar ook durven loslaten, de sprong wagen in de hoop opgevangen te worden. ‘Le sort du dedans’ is niet de meest gemakkelijke, behapbare circus’show’ maar dit mag niet verwonderen van Baro d’Evel, die met zijn vorige voorstelling ‘Ï’ een acrobatiesolo over oorlog en ballingschap bracht. Toch voel je bij momenten de druk bij de makers om lucht te blazen in het stuk, de flauwste momenten zijn dan ook enkele humorscènes die als een noodzakelijke (?) toegift naar het publiek overkomen, maar toch vooral de zorgvuldig opgebouwde sfeer breken.
Maar dat is dan ook de enige kritiek bij dit ontroerend poëtisch spektakel. Baro d’Evel, dat tien jaar geleden ontstond uit de Franse circusschool CNAC, toont na zes voorstellingen en wereldwijd succes (van Frankrijk tot Japan) een steeds verdere drang naar uitpuring en een uiterste sensitiviteit voor ruimte, beweging en geluid. Benieuwd naar wat volgt. De nieuwste creatie (‘Busca’) is voorzien voor 2012.