>> Dit artikel verscheen in CircusMagazine #46 (maart 2016)
>> Auteur: Liv Laveyne
>> Voor overname: contacteer maarten[at]circuscentrum.be
In deze rubriek is het niet langer Circuscentrumdirecteur Koen Allary die de honneurs waarneemt, wel elke keer een andere auteur. Bijt de spits af: redactielid Liv Laveyne.
Voor de een is het een tempel, voor de ander een huis met nood aan een opknapbeurt, voor sommigen een casco omhulsel dat de geest herbergt. Om maar te zeggen dat het lijf vele gedaantes heeft en dat het gaat over meer dan dik of dun, jong of oud, bleek of donker.
Soms is het zelfs een kwestie van Babylonische of in mijn geval West-Vlaamse spraakverwarring. Mijn eerste confrontatie met het lijf als woord was die met mijn naam: lijf klinkt in het West-Vlaams immers hetzelfde als Liv. Je kunt je misschien al inbeelden (of niet, en voel je dan gezegend) tot wat voor misverstanden – als het al geen zinnelijke zinspelingen waren – dit heeft geleid in mijn jonge jaren in de Zuidwesthoek van Vlaanderen. Dergelijke anekdotiek zou ons té ver brengen, ware het niet dat het net daar vaak om draait bij circus. Dat samenvallen van het lijf met het zijn. Van lichaam en geest. Als een symbiotische tweevuldigheid in elkaar overgaand. Als een sacrale beleving. Of voor de ongelovigen: als een ritueel. En voor de liefhebbers: als een sport.
Het is dat wat immers topsport met veel circus verbindt. Die verbondenheid van geest en lichaam. Je bent wat je eet en drinkt, wat je oefent, wat je pres(en)teert, de plotse pijn die je voelt, de blessure die terug opspeelt, die fysieke grens overgaan, plaats makend voor mentale euforie of falen. De geest wordt zodanig bepaald door het lichaam – of is het vice versa? – dat zelfs daar Babylonische spraakverwarring ontstaat. Wat anders te denken van de wenende wielrenner die in het Sporza-interview verkondigt dat hij die dag ‘geen goede benen’ had. Ik moet zeggen dat ik een monkellachje bij het horen van dergelijke beeldtaal nooit kan weerstaan, alsof je je winst of verlies in de schoenen van je eigen lichaam kan schuiven. Maar desalniettemin frappeert het me: dat net zij die zo fysiek tot het uiterste gaan, zowel samenvallen met als afstand nemen van het totale wezen. Het is dat wat me ook fascineert bij circus. Wat is daar de inzet van het lijf? Het lichaam als fysieke of mentale zijn?
Ik zou liegen mocht ik zeggen dat ik me niet graag vergaap aan schone acrobatenlijven (en me slecht voelend bij zoveel strakke buikspieren beloof te gaan fitnessen, wat er uiteraard nooit van komt) maar ook op die attractie of dat schuldgevoel raakt een mens uitgekeken. Tempels zo vaktechnisch geconstrueerd als deze lichamen ook zijn, inhoudelijk zijn ze vaak leeg. Misschien is het daarom dat de niet-gepolijste acrobatenlijven me veel meer doen. Omdat de kunst net niet draait om het perfecte lijf, maar speelt met de perceptie daarvan. Het lijf als het huis met een opknapbeurt, zwetend en stinkend naast me op de bank bij ‘All the fun’ van Cie Ea Eo, het imperfecte lijf als menselijke conditie bij ‘ANECKXANDER’ van Alexander Vantournhout, het worstelende lijf, of het nu het gender is waarmee Philippe/Phia Ménard de confrontatie aangaat in ‘P.P.P.’ of de dubbelzinnige liefde waarmee acrobatenkoppel Henrik & Louise elkaar en hun ouder wordende lichaam omarmt. Het circuslijf heeft vele gedaantes.
Het lichaam kan een gereedschap zijn, een vriend, een gezel, een geschenk, een bron van plezier en creativiteit. Maar evenzeer, zo niet meer, boeit me die andere kant waar het ‘lichaam’ dat iets vuiler klinkende ‘lijf’ wordt: het lichaam als kapot werktuig, als vijand, als vergiftigd geschenk dat je doet botsen op je creatieve grenzen. Waar is de geest als de benen niet willen?