Je kon dit najaar moeilijk naast Piet Van Dycke (24) kijken. Drie keer met eigen werk, A matter of time, On point en on/off, geprogrammeerd op Festival Circolo in Tilburg (NL). Geannuleerd. Daarna met On point naar het Rode Hond festival in Leuven. Geannuleerd. Een tournee met Softies van Hanna Mampuys/fABULEUS door Vlaanderen. Geannuleerd. De tournee met zijn eigen gezelschap dOFt. Geannuleerd. Op de vooravond van ons gesprek leer ik Piet Van Dycke noodgedwongen via het zoekprogramma op mijn scherm kennen.
“Piet is Piet!” joelen de docenten van de Fontys Hogeschool voor de Kunsten in Tilburg me eensgezind toe vanop de website van de school waar hij in 2018 als choreograaf afstudeerde. De aanleiding was zijn nominatie voor de Jacques de Leeuw prijs, een prijs die hij even later ook won. ‘Piet is een choreograaf pur sang. (…) Een performer, een maker en een ondernemer. (…) Als danser heeft hij aangetoond dat hij een grote reikwijdte heeft. (…) Piet = creëren. (…) Piet is een kunstenaar die over het potentieel beschikt ons de wereld te laten zien en te laten ontdekken op een manier die voordien nog niet gedacht is.’
Vier jaar later struikel je in zijn cv haast over de projecten en nominaties. Van Dycke is freelance choreograaf, coach en docent aan Fontys, danst bij cie Woest, fABULEUS, LAP vzw, creëert samen met dOFt en Tea Time Company, en bouwt aan een eigen artistiek traject bij Makershuis Tilburg en Dansbrabant. Of het niet te hard gaat, zal ik hem later in ons gesprek bezorgd vragen. Hij is me te snel af. Van Dycke: “‘Piet die alles doet’, daar wordt altijd de nadruk op gelegd. Terwijl er echt wel tijd is voor alle projecten die ik doe. Een jaar heeft heel veel dagen, als maker ben je fluïde. Wat ik doe is niet vluchtig, ik weet waar ik mee bezig ben. Als je het leest is het heel veel, maar het is allemaal gekoppeld aan elkaar, er zijn geen afzonderlijke verhalen. Voor mezelf voelt het heel gestroomlijnd.”
Hokjes
Ik vraag of hij het programma De Hokjesman kent van de Nederlandse zender VPRO. De Hokjesman gaat op bezoek bij mensen uit een bepaalde subcultuur, om te ontdekken hoe ‘anders’ ze effectief zijn. Het programma wil een antwoord zijn op het denken in vakjes. Net als vele makers van zijn generatie is Piet Van Dycke ook niet in één vakje te vangen. Zijn artistieke parcours oogt als een lappendeken. Neem de naam van zijn eigen gezelschap: dOFt, uit te spreken als d of t, dans of theater. Een naam die twijfel wil zaaien, niet wil kiezen in welke discipline het thuishoort. Hoe belangrijk is het om als kunstenaar heterogeen te zijn?
“Het algemene gegeven van disciplines is aan het vervagen,” aldus Piet. “Het is moeilijk om jezelf in een categorie te moeten stoppen. Het gaat om de samensmelting. Je gaat altijd dingen uitsluiten door het op een bepaalde manier te benoemen. Pauline Roelants van United Cowboys zei onlangs: ‘Eigenlijk vind ik het niet leuk om in disciplines te spreken, ik kijk gewoon wat het werk nodig heeft.’ Dat vond ik heel toepasselijk. Als maker wil je iets vertellen en pas dan ga je op zoek naar de manier waarop. Het uitgangspunt is nooit ‘en nu gaan we eens circus en theater versmelten’. Onlangs had ik een gesprek over mijn werk en op een gegeven moment kwam het woord slapstick naar boven. Ik kon bijna niet meer luisteren naar de rest van de conversatie omdat het woord me zo bezig hield. ‘Slapstick, ik maak helemaal geen slapstick.’ Het voelde bijna als een belediging, een persoonlijke aanval. Mensen benoemen en refereren, maar daardoor voel je je soms onder iets gecategoriseerd dat je niet bent of wil zijn.”
Urgentie om te dansen
Piet Van Dycke rolde vanuit circusatelier Salto in Tienen de dans binnen, dat laat zich voelen in de uitdagende manier waarop hij beweegt en anderen in beweging brengt. De Standaard noemde hem vorig jaar nog ‘de beste acrobatische danser van zijn generatie’. Van Dycke: “Ik deed al lang circusschool toen ik auditie deed voor dUb van fABULEUS & Tuning People. Dat heeft mijn blik op dans helemaal open getrokken. Ik voelde: dit is wat ik wil doen. Ik kwam thuis van school, zette muziek op en begon te dansen. Onlangs vond ik oude filmpjes terug van toen ik 16-17 jaar was. Als ik dat nu terug zie, voel ik me zo kwetsbaar. Hoe ik fascinaties begon te ontwikkelen voor bepaalde muziek, voor een bepaalde manier van bewegen: heel dramatisch. Maar voor mij is het wel het bewijs dat ik de juiste keuze heb gemaakt. Als ik niets te doen heb, als ik met een frustratie zit, een uitweg zoek, begin ik automatisch te bewegen. De urgentie om te dansen is voelbaar op alle kwetsbare momenten.”
Na die ervaring met dUb zette hij de stap van wetenschappen-wiskunde in het middelbaar naar de Kunsthogeschool. “En dan kies je voor een richting waar niets rechtlijnig is, een groot gat waar je in springt en waarin je alles zelf mag invullen. Ik wilde dat heel serieus nemen. Niet heilig, maar wel om er alles uit te halen wat er uit te halen viel. Al zit het wetenschappelijke er nog altijd een beetje in. Ik structureer vrij mathematisch als ik zoek naar de choreografie. De tweede stap is daar de vrijheid in zoeken. Het leest eigenlijk als mijn biografie.”
Intussen geeft hij zelf les. “Onder andere aan de eerstejaars van de Fontys hogeschool. Je leert hen een choreografie aan, als een mathematische vorm, een structuur. Dat is stap één van de honderd, daarna moet je daar de vrijheid in zoeken, de levendigheid. Terwijl het voor sommige studenten daar stopt, bij het perfect beheersen van de opgelegde structuur. Dat is wat ik net het interessante aan circus vind: wat als het mislukt, wat als je risico neemt? Het wordt pas interessant als de jongleerbal valt. Ik vind het belangrijk om tot dat nulpunt te komen, met de studenten, maar ook met het publiek.”
Ritsen van auto’s
Hoe hij zelf als eerstejaars was, vraag ik.
“Jong in alle facetten. Ik ging van her naar der, wilde alles doen, ging tot op het bot. Ik leefde op school. Ik was op zoek en hongerig. Ik zat in een klas waar we allemaal zo waren, dus we wakkerden dat in elkaar aan. Ik vraag me dat wel vaak af, als ik lesgeef, hoe ik daar op gereageerd zou hebben. Want een basis is nodig, het is niet vanzelfsprekend dat alles wat je zegt meteen ook wordt opgenomen, in lichamelijke zin. Je moet iemand ook lichamelijk klaarstomen om het werkveld in te gaan.”
“Ik geef momenteel een choreo-lab aan de vijfdejaars van PIKOH (Kunsthumaniora in Hasselt, red.) en de studenten moesten iets voorbereiden, een paar voorbeelden binnenbrengen van wat choreografie in het dagelijks leven kan zijn. Ik had zelf een voorbeeld gegeven: het ritsen van auto’s. De volgende les, heel grappig, lezen ze allemaal hun ding voor: iemand die van de bus komt, iemand die van de trein stapt, … allemaal iets met vervoer. Ze hadden heel flink hun huiswerk gemaakt, maar bijna niemand kon er z’n eigen ding mee doen. Gewoon iets doen omdat de school het vraagt, geen eigen onderzoek of aspiraties volgen; als het kader van de opleiding wegvalt, heb je niets meer om op terug te vallen. Ik heb er altijd mijn eigen onderzoek van willen maken. Het kwam van heel diep vanbinnen. Je merkt snel dat verschil bij studenten: staat iemand er omdat het in schoolverband is, of omdat iemand op zoek is naar iets en er in wil groeien?”
Ik vertel hem dat het me opvalt dat het in zijn werk nooit om één lichaam gaat, dat het gaat om samen bewegen.
“Dat klopt wel. Het artistieke proces betekent voor mij het werken met een groep mensen aan een bepaald verhaal of thema. Het contact, dat staat voor mij op de eerste plaats, ook tussen en na de repetities. Dat is belangrijk om te komen waar je wil komen in de creatie. Elkaar tussen de lijnen door kunnen lezen. Zoeken naar bepaalde wegen, naar een gelijke basis. Het begin dat je maakt met een groep is heel belangrijk om elkaar later in het proces te kunnen begrijpen. Persoonlijke fascinaties, interesses, ervaringen komen samen in een grote put, en daar kan je dan samen in zoeken. Ik heb ooit een solo moeten maken, twee keer eigenlijk. Ik merk dat ik dan telkens op zoek ga naar een connectie, met de ruimte dan, of met een object. Ik struggle bij een solo-onderzoek altijd met het feit dat het zo bij jezelf blijft. Ik wil het kunnen delen.”
Zweet voor zeven mensen
We praten – o, Corona – niet in de foyer of backstage van een of ander festival of theater, maar ver genoeg van elkaar in een grote, onbestemde ruimte. Het is er symbolisch koud en verlaten. Van Dycke had een eivol najaar voor de boeg, tot alles weer één voor één in de ijskast moest. “Dat voelt heel kwetsbaar. Je kijkt er heel erg naar uit om iets terug te krijgen en dat moment is er nu nog niet geweest. Ik weet dat als de voorstellingen nu gespeeld zouden hebben, ze een bepaalde kwaliteit hadden. Nu zullen we het terug moeten oproepen en dat zal een inwerkperiode vragen. De fysieke tijd en lichamen, dat is een moeilijke relatie. Je verliest het contact met elkaar, moet elkaar terugvinden. Je moet je lichaamsgeheugen terug wakker maken. Ik voel het ook bij mezelf, ik moet zoeken naar een eigen discipline om het fysieke te onderhouden nu het spelen is weggevallen.”
“Na de zomer was ik heel blij met elk stapje. Je moest veel inbinden, het publiek uit elkaar zetten, met mondmaskers op, maar je was bereid omdat het zo’n leuk gevoel was om terug iets te kunnen delen. Je zweet werd gezien, al was het maar door zeven mensen. Ik heb nu zo’n gevoel van: enerzijds wil ik elke productie wel de kansen geven die het gehad zou hebben, maar anderzijds zou ik liever met een nieuw blad willen beginnen, fris. Want als je altijd alles wil laten zien wat er geweest zou zijn, zit je niet meer in het hier en nu. Dan ga je aan jezelf voorbij. Je zit zelf namelijk ook in evolutie. Ik heb de laatste periode met veel jong geweld gewerkt, ze drijven elkaar de hele tijd aan, maar ik ben benieuwd wat er gebeurt als ik de verstilling toelaat.”
Ontsmetten in de Colruyt
Er valt geen stilte in een gesprek met Piet Van Dycke. Of als die dreigt, probeert hij de rollen om te draaien. “Ik vind het frustrerend dat ik jou niets kan vragen. Ik ben iemand die graag luistert en observeert. Ik vind het fantastisch om op de trein te zitten en te kijken hoe andere mensen dezelfde handelingen uitvoeren. Of om in de Colruyt te winkelen, zeker tijdens de lockdown. Diegene die de spray gaat pakken en doet van ‘heeft iedereen gezien dat ik ontsmet’. De menselijke competitie, het ‘heb je gezien dat’, de menselijke blikken, dat vind ik superinteressant. Dat is heel moeilijk om op scène te zetten, maar het is misschien het herkenbare of de toegankelijkheid waar ik naar streef: het is gebaseerd op ons allemaal.
Iets heel simpel tot op het bot uitwerken, zoals het vervangen van een lamp in on/off, dat boeit me. Soms wil je zo veel in een productie stoppen en denk je achteraf ‘was dat allemaal nodig?’ Het is een balans zoeken tussen de drang die je voelt om iets op scène te brengen en daarin een bepaalde rust vinden. Ik moet zelf genoeg ondergrond voelen, ik zal niet meteen zweverige voorstellingen maken. Ik ben constant op zoek naar manieren om de brug te slaan: naar publiek, tussen disciplines. Wat ik fantastisch vind aan locatietheater, is dat je mensen bereikt die niet per se interesse hebben in kunst, maar er, door er mee geconfronteerd te worden, wel een bepaalde appreciatie voor krijgen.”
Ik ruik mijn kans nu hij zelf over balans begint. Of het echt niet te hard gaat?
“Mijn eigen werk is opgevat als een lang traject. Ik ben geen fan van twee maanden repetitie, dan première en onmiddellijk op tournee. Ik hou van gespreid werken, met ademmomenten in het proces. Toevallig komen al die processen nu even samen, waardoor het lijkt alsof het er als een kots allemaal uit moet. Dat is een vertekend beeld, aan elk van die projecten heb ik lang gewerkt. Het is een samenloop van omstandigheden, toevalligheden. Aan on/off is een jaar vooronderzoek vooraf gegaan, heel vrij, zonder presentatiedruk. On point is in de zomer van 2018 begonnen. A matter of time van Tea Time Company zal pas in de herfst van 2021 in première gaan. De trajecten komen nu samen in een moment van presentatie, maar daarna kunnen ze weer verder groeien. Het moment van de première is voor mij echt de beginstap: inspelen, voeling krijgen met bepaalde timings.”
“Ik krijg er veel vragen rond, of ik niet moet gaan kiezen tussen spelen of maken. Ik heb de fysieke uitdaging van het spelen nodig. Ik vind het leuk om me te voeden vanuit anderen hun verhaal. Zou ik altijd achter de schermen werken, en alleen aan mijn eigen projecten, dan kan ik niets loslaten, dan is alles altijd mijn verantwoordelijkheid. Soms is het leuk om puur fysiek in te stappen in een ander verhaal, zonder wakker te moeten liggen van de dramaturgie of de praktische dingen. Maar als ik meespeel of -dans in een project van iemand anders, moet ik daar evenveel kracht in kunnen stoppen als in mijn eigen werk. Voor hen is het ook hun kindje, hun vertelling. Dat het niet één van de stapelprojectjes is die ik erbij neem om financieel rond te komen. Soms heb je een bepaalde verwachting bij een project en draait het anders uit. Dan moet ik een manier vinden om er iets voor mezelf uit te halen, om te zorgen dat het een wisselwerking, een dialoog blijft. Maar ik heb intussen voor mezelf uitgemaakt dat ik bepaalde dingen ook niet meer doe. Lesgeven aan deelnemers die niet bewust gekozen hebben voor iets, daar ben ik heel onzeker over, ik voel me er niet de juiste persoon voor. Terwijl je er uiteraard onverwachts wel iets uit haalt. Je kan niet altijd gloriedagen hebben, natuurlijk.” (lacht)
We ronden af, van het stilzitten zit de koude in onze kleren. “Ik ben niet zo goed met woorden, daarom dat ik beweeg,” besluit Van Dycke ruim twee uur na de start van ons gesprek. Piet is Piet, denk ik, en woorden zijn ook choreografie.
Dit artikel verscheen in Circusmagazine #65 (december 2020) // Auteur: Ine Van Baelen // Foto’s: Michiel Devijver // Voor overname: contacteer info[at]circuscentrum.be