>> Dit artikel verscheen in CircusMagazine #25 (december 2010). Voor overname: contacteer maarten[at]circuscentrum.be.
>> Auteur: Gwendolien Sabbe
Auteur Erik Vlaminck dook de wereld van de forains in. In zijn roman ‘Suikerspin’ vertelt hij het verhaal van vier generaties kermisreizigers. Alles begint bij Jean-Baptist Van Hooylandt, die in 1908 de Siamese tweeling Joséphine en Anastasia op de kop weet te tikken. Hij etaleert hen als freaks op kermissen en in het circus. Zijn gruwelijke omgang met de ‘creaturen’ heeft honderd jaar later nog steeds gevolgen voor de Van Hooylandts.
We ontmoeten Erik Vlaminck in de stadschouwburg van Brugge. Hij is er één van de sprekers tijdens ‘Dure Woorden’, een literaire avond over armoede in de reeks ‘Helse Tijden’ van Behoud de Begeerte. Hij straalt ‘schrijver’ uit. Je ziet hem helemaal niet in de kermismolen staan, tussen de foorkramers. Gek, want het is juist die beleving die hem inspireerde om het boek te schrijven. “Al van kindsbeen af was ik gefascineerd door de kermis. Ik ben afkomstig van Kapellen, een dorp boven Antwerpen. In mijn kindertijd, de jaren zestig, stond de kermis vlak voor onze deur. De kermisreizigers kwamen bij ons naar het toilet. Toen hadden ze nog geen sanitair in hun woonwagen. De mensen van de kindermolen hadden een zoon, Guido. We werden vrienden. Toen ik achttien was, heb ik twee zomers op de kermis gewerkt. De kermismolen opbouwen, afbreken, draaiende houden. Ik verving Guido, die zijn legerdienst moest doen. Zowel bij circus als bij kermis ben ik vooral geboeid door alles wat er achter de schermen gebeurt: het netwerk, de gemeenschap, het materieel, de vrachtwagens, de tenten, de kiosken, enzovoort. Ik kan geen kermis passeren, of ik ga kijken.”
Fenomenen
De levendige personages, het rechttoe rechtaan taalgebruik, de beschrijving van de truken van de foor vroeger en nu, zijn de vruchten van veel research. “Ik ben een aantal keer terug in de kassa van de kindermolen gaan staan, bij Guido, die de molen van zijn ouders heeft overgenomen. Ik ben ook met veel kermismensen gaan praten. Natuurlijk blijf je een stuk een buitenstaander. Maar doordat ik kon zeggen ‘ik heb daar in de tijd gewerkt’, ging de deur letterlijk open en mocht ik de woonwagen binnen voor een babbel. Daarnaast heb ik in onder andere het Huis van Alijn en het Kermismuseum van Bergen op Zoom een heleboel research gedaan naar fenomenen: de Siamese tweeling, dwergen, vrouwen met baarden, …. Je komt in een wereld terecht van honderd jaar geleden, waar kermis en circus door elkaar lopen.
“De ‘creaturen’ werden als kermisattractie aan het publiek geshowd, of zoals bij de Siamese tweeling in het boek op een bepaald moment het geval was, in een koets met een aangekleed aapje op de bok door de circuspiste gereden als entr’acte. De Siamese tweeling uit het boek heeft nooit bestaan. Alles wat Joséphine en Anastasia overkwam, komt uit het leven van drie Siamese tweelingen dat ik in de archieven terugvond. Wat me zo frappeerde is dat tot aan de Eerste Wereldoorlog de meeste mensen neerkeken op de fenomenen. Dat waren geen mensen, maar creaturen. Bijvoorbeeld in het boek kijkt Jean-Baptist Van Hooylandt de tweeling nooit in de ogen. Dat ben ik enkele keren tegengekomen tijdens het onderzoek. In mijn ogen waren dat de laatste slaven. De meesten hadden helemaal niets in de pap te brokken. Ze wisten van niet beter. Ze waren het eigendom van de circusbaas of kermisexploitant. De uitbuiting was verschrikkelijk. De ‘fenomenen’ na de Eerste Wereldoorlog bleven wel rondreizen, maar hadden toen zelf besloten om dat te doen. Ze hadden zelf de touwtjes in handen, wat een ander uitgangspunt is, natuurlijk.”
Kinderfantasie
Het sappigste personage is ongetwijfeld Arthur Van Hooylandt, derde generatie forain, trotse eigenaar van een kindermolen en een scherpe tong. Hij legt uit hoe televisiegeleuter en computergedoe de kinderfantasie en daarbovenop de vliegreizen naar blotewijvenstranden ook de kermis finaal naar de kloten helpt. “Wat Arthur zegt, is zijn verhaal. Maar ik denk dat de kermis nog niet zo vlug kapot zal gaan. Het zal alleen een stuk anders worden. Waar Arthur wel gelijk in heeft, is dat de verbeelding bij de kinderen veranderd is. Voor het boek heb ik onlangs nog eens in de kindermolen gestaan. Ik zag dat de kinderen van zes jaar al vinden dat ze daar te groot voor zijn. Terwijl in de jaren zeventig er kinderen tot twaalf jaar met plezier op de molen zaten. Je ziet dat ze een andere beleving hebben. Vroeger kropen de kinderen in zo’n autobus op de molen, en ze werden buschauffeur. Nu blijven dat kinderen op een molen. Ik zeg niet dat het slechter is, maar gewoon anders.”
Net als bij traditionele, nomadische circussen lees je in het boek dat de hedendaagse kermisreizigers het moeilijk hebben. Het is een hard leven en armoede is niet ver weg. “Vooral de foorkramers die zot hebben geïnvesteerd, zijn mislopen, heb ik de indruk. Het is een beetje zoals in de gewone samenleving. Sommigen werken zich daar uit, anderen blijven in dat potje draaien. Nu, de forains die ik ken, houden er goed hun verstand bij. Ze hebben om het met een modern woord te zeggen een ‘businessplan’. Ze investeren wijs. Anderen kiezen er dan weer voor om net niet te investeren. Met een oude kermismolen zit je ook niet meteen in de miserie. Zelf vind ik dat ze een aantal kansen laten liggen. Ze zouden meer terug moeten gaan naar hoe de forains het vroeger deden, namelijk hun kermis koppelen aan andere, grootse evenementen. Nu zitten ze rigide vast aan het systeem dat ze al jaren toepassen: de tweede zondag van juni is het daar kermis, ik heb daar een vast contract, ik ga daar naartoe. Soms denk ik, ga met je attractie bij Rock Werchter staan, haak je wagon aan die trein.”
Barakkenvolk
De vierde generatie Van Hooylandt is Tony. Hij is leraar. Toch droomt hij ervan om met de kindermolen in de zomervakanties rond te toeren. Hij is geen forain meer, maar zijn hart trekt wel nog naar de kermis. “Bij de kermismensen zie ik vele Tony’s. Ze gaan studeren, maar trekken vroeg of laat terug naar de kermis. Volgens mij komt dat door de solidariteit in die gesloten gemeenschap, wat je in de rest van de samenleving niet meer zo vaak tegen komt. Een kermisreiziger heeft vorig jaar een hersenbloeding gehad. Hij kan niet meer met zijn vrachtwagen rijden. Andere forains zorgen dat zijn hebben en houden van de ene plek naar de andere wordt gereden. Zo kan hij zijn kraam blijven open houden.
Of zo heb ik al verschillende keren meegemaakt dat ze onderling soms heel scherpe ruzies kunnen hebben, maar als er een buitenstaander zich komt moeien, sluiten alle rangen zich. Bij het plaatsen van de kermis kunnen ze verschrikkelijke ruzie hebben, dat je denkt, oei, er gaan hier lijken vallen. Maar vanaf het moment dat de politie erbij komt om de zaak te regelen, is het van ‘je hebt daar geen zaken mee’. Die samenhorigheid verandert niet, dat blijft een constante in het kermisleven.”
De Arthurs en Tony’s houden in ieder geval van het boek. Vele forains hebben het boek met plezier gelezen. “Daar ben ik heel blij mee. Het is voor mij als schrijver gewoon plezant om bij een publiek te komen dat doorgaans geen boeken leest. Ik had vooraf een beetje schrik dat sommigen kwaad gingen zijn op mij. Maar dat is niet het geval. Ik denk dat het hen duidelijk is dat ik zowel de lelijke als mooie kanten toon. Eén van mijn bedoelingen met Suikerspin was juist om te laten zien dat ‘barakkenvolk’ mensen zijn zoals alle mensen. Er zitten smeerlappen tussen, maar even goed heel goeie mensen. Nu, ik denk dat mijn liefde voor de kermis verweven zit in dat boek, en dat ze dat ook voelen.”