>> Dit artikel verscheen in CircusMagazine #48 (september 2016). Voor overname: contacteer maarten[at]circuscentrum.be.
>> Auteur: Hanna Mampuys – Foto’s: Brecht Van Maele
Sven Demey (47) is sinds 2004 docent aan de École Supérieure des Arts du Cirque (ESAC) in Brussel, doceerde enkele jaren aan de École Nationale de Cirque in Montréal, schreef handboeken voor de FEDEC (Fédération européenne des écoles de cirque professionnelles) en klust tussendoor bij als lesgever in de Leuvense Circushumaniora. Wie zijn naam niet kent, kent waarschijnlijk wel zijn studenten, onder wie Robin Leo, Alexander Vantournhout, Kenzo Tokuoka en Maxime Pythoud. Het verbaast u vast niet dat hij een stevige visie heeft op het circus vandaag. CircusMagazine sprak met hem over de pedagogie van de toekomst, artistieke vaagheid en revolutie.
Toen je indertijd het aanbod kreeg om als docent in ESAC aan de slag te gaan, heb je niet lang getwijfeld. Je zwaaide de topsportwereld vaarwel en liep weg naar het circus.
Sven Demey: “Ik zie mezelf als een creatief persoon en dat aspect kon ik niet kwijt in de topsportwereld. In ESAC ontdekte ik dat doorgedreven techniciteit gecombineerd kan worden met creativiteit en verbeelding: een ware openbaring! Dat is meteen ook het grootste verschil tussen beide werelden. In topsport is het artistieke onbestaande, terwijl er bij een ideale circustraining van in het begin aandacht aan besteed wordt. Behalve dat dat boeiend werk is, beïnvloedt het ook de trainingsmethode. Het lichaam van een professioneel gymnast is opgebrand na een korte intense carrière. Een circusartiest die zijn lichaam goed verzorgt, kan meegaan tot zijn 50ste omdat de training rustiger opgebouwd kan worden. Er zit minder druk achter. Vanaf het moment dat je wat techniek hebt, kan je ermee beginnen experimenteren. De combinatie van het fysieke en het artistieke biedt oneindig veel mogelijkheden en het is die vrijheid die me zo boeit binnen circus. Spijtig genoeg zijn niet alle circuspedagogen er op die manier mee bezig en gaat het in scholen nog te vaak om het aanleren van technische vaardigheden.”
Hoe zie jij jouw rol als circustrainer?
“Mijn rol gaat veel verder dan coach alleen. Daarom gebruik ik liever de term ‘circuspedagoog’. Met elke student leg ik een geïndividualiseerd traject af. Ik heb geen vast recept dat ik ieder schooljaar opnieuw toepas. Zowel de student als ikzelf brengen bepaalde bagage mee en aan het begin van een samenwerking is het aftasten om elkaar te leren kennen. Als het goed is, ontstaat er een wisselwerking, een soort chemie. Je weet in het begin niet waar je zal uitkomen en dat is goed. Ik begeleid de student eerder in zijn traject dan hem te sturen. Af en toe een duwtje naar links of naar rechts om dan weer even los te laten. Ik zie het als mijn taak om meer mee te geven dan techniek alleen. Tijdens een les praten we over veel meer dan ‘schouders meer naar links of rechts’.”
Je hebt zelf nooit als circusartiest op een podium gestaan. Ervaar je dat als een gemis?
“Het is niet de eerste keer dat ik die vraag krijg! Moet je zelf bevallen om een goede gynaecoloog te zijn? Ik kom niet uit de artistieke wereld, dat klopt. Maar ik geloof dat ik toch over een zekere artistieke gevoeligheid beschik. Ik zie het als mijn plicht om mezelf cultureel te voeden en zo die sensibiliteit dieper te ontwikkelen. Ik bezoek musea en voorstellingen, luister naar muziek, lees veel… Ik vind dat er te veel gespecialiseerd wordt vandaag: docenten werken elk in hun eigen vakje. De studenten krijgen dans, theater, acrobatie, dramaturgie en circustechniek en aan het eind van de rit moet dat allemaal samenkomen in een persoonlijk project. Dat is te laat, die elementen zouden van bij het begin gelinkt moeten worden. Het zou al een eerste stap zijn als de docenten van verschillende domeinen hun werk afstemden op elkaar. Maar in de toekomst zou ik die aspecten graag verenigd zien in één persoon: de circuspedagoog met een brede algemene vorming zowel op technisch als op artistiek vlak, een breed belezen mens die het overzicht behoudt.
Toen ik pas startte in ESAC werkte ik nauw samen met Arian Miluka. Een Albanees van de ‘oude school’, zelf opgeleid in China. Die man deed alles: hij kende alle circustechnieken, regisseerde shows en waarschijnlijk bouwde hij zelfs decors. Er zijn meer van die allround pedagogen nodig, die hun studenten technisch kunnen opleiden maar ook de tools en bagage hebben om het artistieke, het creatieve en de verbeelding te stimuleren. Dat vraagt een inspanning, maar ik vind dat onze plicht als circuspedagoog: het artistieke en het technische van bij het begin verenigen. Veeleisendheid en excellentie mogen geen taboe zijn.”
In hoeverre wordt de carrière van een circusartiest bepaald door de school en de pedagogen waar hij/zij bij terecht komt?
“Uiteraard is de context waarin je terechtkomt een bepalende factor. Als jouw trainer een Rus is, dan zal je een andere vorming krijgen dan wanneer die van China of Madagaskar komt. Elke hogeschool heeft ook een eigen kleur. In ENC in Montréal, waar ik drie jaar heb mogen lesgeven, wordt er heel hard ingezet op het fysieke. De artiesten die daar afstuderen, zijn bij de best getrainde ter wereld. Maar artistiek laten ze soms kansen liggen. Een ander aspect zie je in DOCH in Stockholm, waar artistiek onderzoek enorm wordt gestimuleerd. De mensen die daar buiten komen, daar is ‘een serieuze hoek af’. En dat bedoel ik positief.
Maar die context is niet de enige bepalende factor. Voor mij spelen wie je bent en hoeveel tijd je hebt om je te vormen als artiest een even belangrijke rol. Neem nu ESAC. We hebben drie jaar tijd om met iemand te werken. Ideaal gezien krijgen we op de audities mensen die al een weg hebben afgelegd: ze zijn fysiek goed voorbereid en hebben zowel technisch als artistiek voldoende bagage. Met zo’n studenten kan je volop inzetten op onderzoek en bestaat de kans dat er een kunstenaar afstudeert: iemand die zich kan uitdrukken op scène op een veelzijdige, subtiele en intelligente manier. Maar de realiteit is vaak anders. Als een van de componenten te zwak is – het lichaam, de techniek of het artistieke inzicht – verlies je veel tijd met het bijschaven ervan. Zo gebeurt het soms dat studenten tot twee weken voor hun afstudeeract nog technische elementen aan het leren zijn. Dat is niet ideaal.”
Hoe kan je je als kandidaat student het beste voorbereiden op een hogere circusopleiding?
“Spijtig genoeg zijn de mogelijkheden sterk afhankelijk van het land waar je woont. Er worden weinig Belgen geselecteerd voor ESAC. Een reden daarvoor is dat in ons land die voorbereiding niet of nauwelijks georganiseerd is. Kijk je bijvoorbeeld naar Frankrijk, dan zie je dat daar veel meer wordt ingezet op brede culturele vorming binnen het algemene onderwijs. Specifiek voor circus zijn er voorbereidende opleidingen op verschillende niveaus. En ook na de circushogeschool is er een aanbod voor professionelen om zich verder te ontplooien. Er is een hele structuur gecreëerd waarbinnen een circusartiest gevormd kan worden. In België is er maar één hogeschool, ESAC. De Circushumaniora in Leuven is de eerste poging om een voorbereiding structureel te organiseren. Er is dus nog veel werk, in eerste instantie voor de beleidsmensen en circusverantwoordelijken die de uitbouw van zo’n traject mogelijk moeten maken.”
Is studeren aan een circushogeschool een must voor wie circusartiest wil worden?
“Is dat een strikvraag? Ik wil niet zeggen dat er maar één weg is. Maar om een excellent niveau te behalen in eender welk domein, heb je volgens mij wel een veeleisende opleiding nodig. Het grote voordeel aan een school is dat je gepusht wordt om tot het uiterste te gaan. Ik geloof niet dat de overgrote meerderheid dat op eigen houtje kan. Er zit een zekere luiheid in de mens. Iedereen herinnert zich wel die gehate, strenge leraar van wie je achteraf denkt, ‘als ik die niet was tegengekomen…’.
Maar om kunstenaar te worden, ligt er ook een grote verantwoordelijkheid bij jezelf. Ik zie vaak studenten die los lijken te staan van de wereld. Ze zitten in de veilige schoolcocon, betaald door mama en papa. Op het einde van hun opleiding – ik schets het wat karikaturaal – maken ze een nummer, over hun persoonlijke problemen. Dat mag natuurlijk, daar is ruimte voor, maar ik mis een zekere realiteitszin. Onze eeuwige zoektocht naar individuele vrijheid uit zich tegenwoordig te veel als individualisme. We leven in een kritiek tijdsgewricht, het gaat niet goed met de wereld. Je kan dat als artiest niet zomaar negeren. Wie op scène staat, kiest ervoor om zich te uiten voor een grote groep mensen, en kan dus maar beter ook echt iets te vertellen hebben. Ik bedoel niet dat elke voorstelling over geopolitiek moet gaan, maar ik zie veel te weinig inhoud. Ik mis boosheid, ergens je tanden inzetten en ervoor gaan. Het blijft allemaal te sympathiek.”
Er is nochtans een groot publiek dat vooral ‘kunstjes’ verwacht van een circusartiest.
“Circusartiesten moeten verder durven gaan dan entertainment, niet enkel tonen wat het publiek wil zien. Ze hebben ook een opvoedende functie. Een kunstenaar slaagt erin om zijn publiek te raken. Dat doe je niet alleen door trucs te tonen. Daarom is het zo belangrijk dat circusartiesten onderzoek doen, zich leren uitdrukken met een goed geschoold circuslichaam. Die subtiele vorm van uitdrukken vraagt een even grote inspanning als het aanleren van je technische skills, maar uiteindelijk maakt dat het verschil tussen iets ‘doen’ op een podium, en iets ‘zijn’. Voor mij is dat het onderscheid tussen een atleet en een kunstenaar: de eerste doet, de andere is.
In mijn ideaalbeeld wordt een circusartiest een ‘circuslijf’. Je ziet op scène meteen: dit is geen danser of acteur, dit is een circusartiest. De synthese van de opleiding, wat hem artistiek gevoed heeft en het buitengewone fysieke kunnen maakt van de circusartiest een ‘circuslijf’. Zelfs zonder gebruik te maken van toestellen of circusmateriaal behoudt die artiest zijn eigenheid. Als je daarin slaagt, om iets op een podium te brengen dat alleen dat ‘circuslijf’ kan, dan ben je dichtbij de essentie. Dan heb je iets bereikt wat de kern van circus raakt.”
Is dat dan kunst?
“Tja. Wat is kunst? Circus bezit een enorm potentieel, maar heeft nog een weg te gaan om zich als volwassen kunstvorm te kunnen presenteren. Iedereen doet maar iets, er zit geen lijn in, geen methodologie. Als je kijkt naar andere kunstvormen, dan zie je dat die verschillende revoluties doormaakten, zichzelf opnieuw uitvonden onderweg. Circus maakte tot nu toe één revolutie mee, die van traditioneel circus naar nouveau cirque zo’n 20 jaar geleden. Sindsdien is er weinig gebeurd.
We kunnen volgens mij veel leren van andere kunstvormen. Niet enkel door naar dans en theater te kijken, maar veel verder. Ik zou graag een experimenteel onderzoek op poten zetten, dat methoden in verschillende domeinen onder de loep neemt en met elkaar vergelijkt. Kunnen wij bijvoorbeeld iets leren van creatieprocessen binnen architectuur of muziek? Misschien stoten we wel op iets. Een kern of een methode die toepasbaar is op circus waardoor we een creatieproces iets meer kunnen definiëren. Om circus te innoveren moeten we uit ons besloten wereldje stappen, het gesprek aangaan met andere disciplines en volop experimenteren. Een beetje zoals Bauhaus aan het begin van de 20ste eeuw (Bauhaus was een Duitse kunstopleiding die de grenzen tussen verschillende kunsten en ambachten doorbrak en daarmee een revolutie ontketende in vormgeving en architectuur, red.).
Dat gebeurt sowieso te weinig, ook onder circusmensen: samenkomen en met elkaar discussiëren. Alleen zo ga je vooruit. Er wordt al meer nagedacht en geschreven dan vroeger, dat merk ik onder meer als ik het CircusMagazine lees. Dat is fijn. Maar er moet nog veel meer gebeuren en het mag sneller gaan. Ik had het eerder al over het kritieke tijdsgewricht waarin we leven. Er staat verandering op stapel. Laat ons dit kantelmoment zien als een kans om mee te evolueren.”
Er wordt tegenwoordig vaak gesproken over circusdramaturgie. Ga je daarnaar op zoek met dit experiment?
“Circusdramaturgie… het modewoord van het moment. Voor mij is de term dramaturgie te beperkt. Het dekt zovele ladingen. Voor dit onderzoek wil ik ruimer kijken dan alleen de milieus waar dramaturgen aan het werk zijn. Ik spreek liever over methodologie. Dat klinkt nogal wetenschappelijk, maar rationaliteit verdient ook een plaats binnen de kunsten. We moeten niet bang zijn om te zoeken naar methoden en structuren. Alleen zo gaan we loskomen van die artistieke vaagheid waarbij iedereen zomaar iets doet. Dit experiment is mijn manier om een steentje bij te dragen in de zoektocht van het hedendaagse circus. Wij, studenten, artiesten, pedagogen, circusverantwoordelijken en beleidsmakers moeten allemaal veeleisend blijven werken aan kwaliteit. We moeten blijven zoeken, praten met elkaar, innovatieve structuren creëren en durven investeren. Alleen zo zal circus zich verder ontwikkelen richting volwassen kunstvorm. Geen evolutie maar revolutie!”
Laat ons maar meteen beginnen. Bedankt voor het gesprek.