>> Dit artikel verscheen in CircusMagazine #30 (maart 2012). Voor overname: contacteer maarten[at]circuscentrum.be.
>> Auteur: Bauke Lievens
Meer en meer jonge theatermakers, beeldend kunstenaars en dansers gaan aan de slag gaan met een aantal basisprincipes van het circus. Bauke Lievens zoekt ze op en voelt ze aan de tand. Na Nick Steur is het nu de beurt aan Claudio Stellato. Zijn voorstelling L’Autre, een mengeling van magie nouvelle, mime en surrealistische dans, was te zien op de voorbije editie van Theater op de Markt. Claudio, van origine Italiaans, vergelijkt Neerpelt met het Napels van Vlaanderen, waar iedereen je thuis uitnodigt en op straat een praatje met je maakt. De toon is alvast gezet voor een geanimeerd gesprek over dramaturgie, de ambiance van circus en de geheimen van het vak.
Wat is je eerste circusherinnering?
Claudio Stellato: “Vuur leren spuwen op de jongleerconventie van Turijn van 1998 in een groot park. Het park was omzoomd door een houten afschutting en ik herinner me nog goed dat ik de deur opendeed: het was als Alice die binnenstapt in Wonderland. Mafkezen op stelten, beschilderde camionettes, mensen in vreemde acrobatische poses. Royal Deluxe was er. Archaos was er. Ergens stond een bordje ‘Electricity is your friend!’. Het was gewoon magisch. Je bent in een stad, doet ergens een deur open en belandt in een compleet andere wereld. Daar is het allemaal begonnen en sinds dan is het nooit meer gestopt. Ik ben begonnen met vuurspuwen, dan heb ik leren jongleren. Ik heb jarenlang op straat gewerkt en was zelfs jongleur in het Berlijnse cabaret Chameleon. Uiteindelijk ben ik naar Frankrijk verhuisd en heb ik aan Le Lido (Toulouse) slap koord gestudeerd. Ondertussen heb ik veel getoerd met dans- en theatergezelschappen, maar niets evenaart de circus ambiance, waar er geen competitie en kritiek is. Of toch alleszins veel minder.”
Waarom slap koord?
“Een slap koord heeft iets bruuts, zonder al te veel stijl. Daar hou ik wel van, ook al ben ik er nooit echt goed in geworden. Ik hou nu eenmaal van het manipuleren van objecten. Circus geeft je zo ongelofelijk veel informatie, ook al ben ik het er niet mee eens dat je die informatie moet tonen ‘zoals ze is’. Oké, je kunt balanceren op een koord, maar dat wil niet zeggen dat het per se nodig is om dat koord ook te tonen. Uiteindelijk ben ik gestopt met koord omdat het voelde als een grote beperking. Mijn lichaam wilde meer expressieruimte, en dan helpt het koord natuurlijk niet.” (lacht)
Nochtans beweren circusartiesten vaak dat grenzen en beperkingen net hun creatieve bron zijn omdat ze er voorbij willen en die grenzen willen verleggen.
“Ja, dat is waar. Je weet niet waarom, maar wanneer het koord te makkelijk wordt, hang je het gewoon 20 cm hoger en daar is de angst terug. Dat is zo ‘circus’. Maar ik vind te veel dingen leuk. Ik kan niet enkel muzikant zijn, of enkel koorddanser of jongleur. Of enkel acteur. Op dit moment ben ik helemaal weg van de geheimen van decorbouw en -techniek. En dan wil ik een echte, goede ambachtsman worden in dat domein. Iemand die de geheimen van het vak kent.”
Hoe belangrijk is ambacht voor jou? Speelt het een specifieke rol in L’Autre?
“Ik ben nooit echt handig geweest, maar toen ik in caravans begon te wonen, moest ik wel. En door de jaren heen ontdekte ik dat ik eigenlijk heel graag ‘bricoleer’. Voor L’Autre kon ik niet iemand extra betalen om het decor uit te denken en te bouwen, dus deed ik het zelf. En dat was tegelijk het beste wat ik kon doen voor en met dit stuk. Maar het onderzoek voor L’Autre vertrok vanuit het lichaam, zonder objecten. De objecten kwamen later. Elk kastje, elk object heeft zijn eigen verhaal dat ingegeven werd door het fysieke onderzoek.”
Is wat je doet in L’Autre ‘magie nouvelle’? En is dat circus?
“Ja. En natuurlijk speelt het ambacht hier een grote rol. Ik heb ook gewerkt met goochelaars en mentalisten die me vooral uitlegden hoe de psychologie van een publiek werkt. Want vaak ligt daar de sleutel tot een antwoord op een moeilijk technisch probleem.
En of dat circus is? Het is een mix van verschillende kunstvormen. Ik wil niet dat het publiek applaudisseert wanneer de kast vanzelf recht gaat staan. Dat is mijn weerstand tegen circus. Een voorstelling is een grote reis, niet een schuifelend voetje voor voetje. Weet je, soms spelen we in een plek waar men veel circus programmeert en beginnen de mensen te applaudisseren wanneer ik in het kleinste kastje kruip. Na vijf seconden begrijpen ze dat er iets raars aan de hand is, dat het vreemd is om te klappen. En daar gaat het uiteindelijk over. Magie is voor mij een middel dat de dramaturgie van mijn voorstelling sterker maakt. Het is het perfecte medium voor het surreële universum dat ik op scène wil zetten. Het is een logische keuze: ik werk zo vaak alleen dat ik vriendjes nodig heb. Mijn vrienden, dat zijn de objecten waarmee ik werk. L’Autre herkent immers vrienden in alle dingen die hij ziet, zijn brein werkt anders dan het onze.”
Je praat over L’Autre als over een personage.
“L’Autre begon als een onderzoeksproject, waarmee ik ‘de andere’ wou vinden in elk van ons. Het idee kwam op een moment in mijn leven dat ik net iets te veel gedanst had in andere stukken van andere mensen. Ik had het nodig om mijn eigen ‘groove’ te vinden. L’Autre is voor mij een bepaalde manier van zijn, een soort van tabula rasa. Het is de gewelddadige onschuld waarmee een pasgeboren kind naar de dingen kijkt, zonder notie van concept of ethisch onderscheid.”
Je zegt dat het verhaal belangrijk is, wat eigenlijk een vrij theatrale uitspraak is. Zou je zo ver gaan en zeggen dat L’Autre een metafoor is voor iets anders, zoals de tekst in het theater dat vaak was?
“Nee, het is wat je ziet. Het theatrale aspect van de voorstelling zit in het feit dat elke beweging het vervolg is op een voorgaande. Actie na actie is altijd coherent. Continuïteit en coherente dramaturgie waren zeer belangrijk voor dit werk. Ook omdat ik in zoveel dansvoorstellingen heb gedanst waarin het gebrek aan dramaturgie en continuïteit echt hallucinant is.”
L’Autre is wat we zien. Maar tegelijk doe je er alles aan om ons iets te laten geloven wat we normaal gezien nooit zouden geloven. Je creëert een illusie.
“Ik ben op een soort van persoonlijke ‘trip’ wanneer ik dit stuk speel. Het is een soort ritueel: als ik deze beweging doe, dan begint de kast aan de andere kant van de kamer te bewegen. Echt zoals een kind gelooft dat de dingen bezield zijn. Diezelfde magische overtuiging is ook nodig om het publiek mee te nemen in die mentale reis. Jammer genoeg gebeurt het slechts zelden dat Martin (Firket, red.) en ik ons echt laten verassen door wat er gebeurt op de donkere scène. Er is geen muziek en alle technische handelingen moeten heel precies zijn of ik breek mijn knieën. Of mijn nek. (lacht) We hebben er echter bewust voor gekozen om dat circusgevaar niet te tonen. Het gaat om het verhaal.”
Martin is je technicus?
“Martin is mijn maatje. (lacht) Hij is mijn ‘autre’. Zoals ik zijn ‘autre’ ben.”