>> Dit artikel verscheen in CircusMagazine #30 (maart 2012). Voor overname: contacteer maarten[at]circuscentrum.be.
Het dossier ‘De toestand is kritiek’ in het vorige CircusMagazine weekte veel reacties los. Vooral de openhartige brief van theaterrecensent Evelyne Coussens zwengelde de discussie aan. Twee lezers kropen spontaan in hun pen en reageerden op haar kritische bemerkingen bij het circus van vandaag.
Filip Strobbe (directeur Brugge Plus)
“Evelyne Coussens schreef een prikkelend artikel over circuskritiek in het CircusMagazine van december 2011. In het circus van vandaag mist ze betekenislagen, een discours of een artistiek verhaal, zaken die ze wel terugvindt in hedendaags theater of hedendaagse dans. Ze heeft zeker een punt wanneer ze beweert dat veel circusvoorstellingen een regisseur zouden kunnen gebruiken om bijvoorbeeld hun spanningsboog te verbeteren. Een aaneenrijgen van leuke nummers is inderdaad nog iets anders dan een boeiende voorstelling en een extern oog kan daarbij een belangrijke rol spelen.
Ze heeft ook gelijk om dezelfde kwaliteitsstandaarden te hanteren als voor andere podiumvoorstellingen. Wanneer circusartiesten de overstap willen wagen naar de podia waar Rosas, Jan Fabre of Needcompany staan, moeten ze er rekening mee houden dat ze voor een publiek en recensenten spelen die qua kwaliteit veel gewoon zijn. Het is voor circusgezelschappen geen goede zaak om al te snel een avondvoorstelling te willen maken, maar het kan op termijn wel nieuwe impulsen geven aan de bestaande podiumvoorstellingen of zelfs tot een heel eigen genre leiden.
Circusartiesten die dit ambiëren zouden misschien beter onder de hoede worden genomen van grote cultuurhuizen zoals De Singel, KVS of zelfs het Ballet van Vlaanderen. In het verleden is bijvoorbeeld de samenwerking tussen hedendaagse dansgezelschappen en die grote instellingen heel vruchtbaar geweest en is ze mee verantwoordelijk voor de huidige hausse in dit genre. Grote huizen hebben alles in huis – regisseurs, dramaturgen, ateliers – om die circusgezelschappen op een ander niveau te tillen. Ik zeg bewust een ‘ander’ en geen ‘hoger’ niveau want de gedachte dat een voorstelling in een lijsttheater artistiek waardevoller is dan een voorstelling op de straat of in een tent vind ik niet meer van deze tijd.
Eigenlijk heb ik zware bedenkingen bij de ambitie van circusgezelschappen om voorstellingen te maken die avondvullend zijn en in een theaterzaal kunnen staan. Want met de straten en de pleinen te verlaten geeft het circus een aantal van zijn sterke troeven op. Met alle respect voor de theaterzalen, maar hun publieksbereik gaat niet verder dan 5 à 10 % van de bevolking. Circusvoorstellingen in een tent en zeker in de openbare ruimte hebben een veel groter potentieel. En wat in mijn ogen nog veel belangrijker is: ze hebben het potentieel om een ander soort publiek te bereiken, een publiek dat niet snel de drempels van de cultuurhuizen zal overschrijden.
Door in theaters te spelen, word je ook beoordeeld door theatercritici met criteria die anders zijn dan de tradities van circus. Theatercritici zoeken naar de betekenis van een voorstelling en spreken daarom graag over het discours van een voorstelling. Ik huiver echter van het idee dat een circusvoorstelling rijker aan betekenis wordt als er ook een discours achter zit. Voor sommige voorstellingen kan dit werken, maar dit veralgemenen zou ik zeker niet doen.
Het hebben van een discours vind ik overigens in veel podiumvoorstellingen geforceerd. Ik verwijs graag naar hedendaagse dans. Er is vrijwel geen enkele dansproductie zonder discours. Dit uit zich in de dramaturgische uitleg van de choreograaf in interviews en in het programmaboekje maar ook in het gebruik van tekst in de voorstelling. Het is immers zeer moeilijk om een discours te brengen zonder enige vorm van tekst.
Welnu, ik vind hedendaagse dansvoorstellingen het saaist en het zwakst als de dansers beginnen teksten te declameren. Op enkele uitzonderingen na zijn die fantastische dansers middelmatige acteurs. En de inhoud van die teksten en van het discours blijft zelden hangen, in tegenstelling tot de adembenemende dans. Het is een beetje zoals bij opera: hoe lyrisch regisseurs over de diepere betekenis van een opera ook doen, het verhaaltje zou nooit de Nobelprijs Literatuur winnen.
Hetzelfde zie je bij de beeldende kunsten. Er zijn weinig kunstenaars die geen diepere betekenis toekennen aan hun werk. Maar is dat discours verhelderend en origineel? Doet het ons daadwerkelijk nadenken, laat staan dat het een breder publiek dan enkel kunstminnaars interesseert? Kan het discours niet beter in een column of een essay worden verwoord? Het verhaaltje er rond prikkelt wel de geest en maakt in die zin de beleving van een kunstwerk of een voorstelling interessanter. Maar ik zou er mij voor hoeden om kunstenaars maar voor vol te aanzien als ze een discours hebben.
Het debat rond circuskritiek dat het Circuscentrum heeft gestart is niet louter academisch of vrijblijvend. In die zin ben ik het niet eens met Bram Dobbelaere die de kritiek van recesenten als subjectief beschouwd. Ik hoop dat circusartiesten zich niet laten leiden door recensenten, maar dat ze hun opmerkingen wel in overweging nemen. Sinds enkele jaren is circus in Vlaanderen een sector die overheidssteun krijgt. De beoordelingscommissies die over die steun beslissen, zullen zeker lezen wat de recensenten schrijven. Zij reiken immers een taal aan om over een voorstelling te spreken, ze zien meestal veel, kunnen goed vergelijken dus naar hun mening wordt hoe dan ook geluisterd.
Vandaar dat ik gealarmeerd ben door het pleidooi om een discours in de voorstellingen te steken. Wanneer een beoordelingscommissie voor subsidies dit als criterium zou gebruiken, zou dit wel eens kunnen leiden tot meer voorstellingen met slecht acteerwerk en flauwe verhaaltjes. Circus heeft zo’n potentieel om een breed publiek te bereiken dat het zonde zou zijn om de sector in dezelfde richting als hedendaagse theater of dans te sturen.
Een aantal circusgezelschappen zullen er wel in slagen interessante betekenislagen in hun werk te brengen en ik zal dat toejuichen. Maar voor mij spelen andere criteria een veel belangrijker rol. Is de voorstelling op alle vlakken goed gemaakt? Net zoals je geniet van het acteertalent in theater kan je in bewondering staan voor een knappe circustechniek. Het vakmanschap is geen vanzelfsprekendheid, maar is uiteraard op zich onvoldoende. Of een artiest authentiek is, speelt evenzeer een rol. Natuurlijk is de term ‘authentiek’ moeilijk te definiëren. We kennen echter allemaal circusartiesten die met heel hun lichaam en ziel spelen en die we als authentiek ervaren.
Maar ook dat is niet genoeg. Als laatste criterium geldt voor mij dat de voorstelling niet saai mag zijn. Het moet prikkelen. Dat is veel ruimer dan dat het al dan niet een artistiek verhaal brengt. Circo Ripopolo, Leandre, Los 2 Play, Fisura Dos, het zijn maar een paar voorbeelden van circusgezelschappen die voorstellingen brengen waar niet noodzakelijk een discours achter zit. Maar toch zijn ze in mijn ogen grote kunst. Circus verruimt onze blik op wat al dan niet kunst is. Het zou dan ook jammer zijn om die nieuwe bloeiende sector met zo’n geweldig artistiek en sociaal potentieel enkel met de criteria van theaterrecensenten te beoordelen.”
Leo Custers (Hoofdcommissaris Politie Regio Turnhout)
“Ik respecteer ieders mening en zeker de mening van iemand die heel hoog geschoold is in theater, pedagogie en filologie. Maar mevrouw Evelyne Coussens gaat volgens mij toch iets te kort door de bocht als ze schrijft: “Le Grand C communiceert iets over zichzelf, maar niets aan het publiek.” (CircusMagazine 29, p. 10).
Minstens moet deze kunstkenner aanvaarden dat aan de communicatie van een boodschap drie aspecten zitten: de zender, de ontvanger en het medium. Welke boodschap er ook wordt uitgezonden, veel hangt af van de perceptie en gevoeligheid van de ontvanger. Als Evelyne Coussens “gebrek aan mededeling voelde” dan kan dat misschien ook aan haarzelf liggen. Graag wil ik daartoe een korte getuigenis schrijven hoe ik Le Grand C ervaren heb.
Mijn context is er een van een ouder wordende man, met een soms treurige job en ook een lijf dat af en toe rugpijn produceert, wat routine in het leven, … waardoor ik niet meer zo heel fris ben en een beetje brompot begin te worden. In die specifieke context is een dergelijke voorstelling van Cie XY voor mij een opkikker. 17 artiesten die ontegensprekelijk een hoogstaand staaltje van kunde toonden.
Mij riep het voor ogen hoe hard deze mensen hebben moeten trainen om tot een dergelijk sierlijk resultaat te komen. Bovendien SAMEN hebben moeten trainen. Mijn gedachten gingen ook naar de begeestering die ze hebben moeten opbrengen om aan dit project te werken. Ze hebben ongetwijfeld gedacht aan het risico. Het risico op letsels, maar vooral het risico op economisch geen geweldig beursjaar. En toch hebben ze SAMEN doorgezet. Waarschijnlijk mekaar aangemoedigd, waarschijnlijk ook wel ooit eens getwijfeld… Toch waren ze in de Gentse Vooruit en ze deden niet zomaar wat. Het was goed doordacht, goed ingeoefend, het was kwalitatief hoogstaand.
Dit bracht bij mij als ontvanger wel een boodschap: ik werd erdoor ontspannen. En ik werd aan het denken gezet: “Man, zeur toch niet zo over jouw job, want zij moeten veel harder werken en verdienen waarschijnlijk geldelijk minder. Zij voelen zich daar nog goed bij ook, dus doe jij niet zo zielig.” Ik ben geen dagdromer, het medium heeft mij aan het denken gezet.
Ik was vooral dankbaar omdat de 17 artiesten mij geen “duidelijke” boodschap wilden verkopen of wilden opdringen. Ik mocht wegdromen en mijn eigen boodschap zien in hun verhaal. Een totaal nutteloos medium gebruiken – dat van de acrobatie – en toch zoveel nut opleveren om mij te doen nadenken, althans in mijn eigen egoïstisch bestaan. Blijkbaar ben ik niet krankzinnig aan het worden, want samen met mij waren er zowat 700 toeschouwers die na afloop een staande ovatie gaven. Staande ovatie wil toch uitdrukken dat ook zij ‘iets’ gevoeld hebben bij deze voorstelling. Er werd bij hen iets losgemaakt, misschien iets – zoals bij mij – dat stilaan vastgeroest zat in de routine en de sleur.
Wat het Circuscentrum bezielde om Le Grand C te programmeren hoef ik niet te weten. Ik weet alleen dat ze er goed aan gedaan hebben. Er was inderdaad geen boodschap die er op Stalinistische manier bij ons werd ingeramd. We mochten elk vanuit onze stoel wegdromen en toch was het publiek ook weer samen. Samen tegelijk lachen, samen tegelijk muisstil zijn, samen applaus geven. Sorry mevrouw de kunstkenner, dat effect was er niet alleen omwille van de kunde.
Voor mij was dit zeker Cultuur met een grand C. Het laat mij een beetje koud of echte kunstcritici dat ook als kunst definiëren. Dat circus een bijzonder moeilijk medium is, dat betwist niemand. Maar daardoor verdienen de beoefenaars misschien juist wel meer respect en steun in hun zoeken naar vernieuwing bij het overbrengen van een boodschap.”