>> Dit artikel verscheen in CircusMagazine #39 (juni 2014). Voor overname: contacteer maarten[at]circuscentrum.be.
>> Auteur: Evelyne Coussens
‘Het circus is weer in de stad,’ zongen Bassie en Adriaan, maar Bert de Bruine Beer en Leo de Leeuwentemmer zullen er dit jaar niet bij zijn. Sinds 10 maart 2014 is een federaal verbod van kracht op het gebruik van wilde dieren in het circus.
Dierenrechtenorganisatie Gaia is tevreden en noemt het verbod de beloning voor tien jaar strijd tegen dierenleed in het circus. De circussector reageert geschrokken en de European Circus Association (E.C.A.) verklaarde in een open brief, gericht aan alle Vlaamse, Waalse en Brusselse Volksvertegenwoordigers, ‘voor voldongen feiten’ geplaatst te zijn. Wat opvalt in de gesprekken met alle betrokken partijen is dat ze het over één ding roerend met elkaar eens zijn: dierenwelzijn is belangrijk. Zowel het circuswezen als de dierenrechtenorganisatie beroepen zich op een hoogstaande ethiek rond dat welzijn en verklaren wederzijds begrip op te brengen. “Geen enkel Vlaams circus stelt dierenwelzijn op zich in vraag,” schrijft het Circuscentrum in een reactie op haar website. “Wij zijn niet tegen circussen,” benadrukt Michel Vandenbosch, voorzitter van GAIA. Waar lopen de wegen dan uiteen?
Piratencircussen
“En ik heb zelf niet eens een circus,” verzucht Christian Nolens aan het eind van een lang gesprek. De woordvoerder van de E.C.A. werd als kind gebeten door de magie van het circus en is een passionné gebleven. Het federale verbod zit hem hoog. Niet, zo zal hij meermaals benadrukken, omdat dierenwelzijn niet belangrijk is voor de circussen, wel omdat de wet het kind weggooit met het badwater: de ethisch bewuste circussen worden over één kam geschoren met de anderen. Nolens: “Het probleem zit hem vooral bij enkele kleine piratencircussen die van over de grens komen. Ze zijn met niets in regel, laten het terrein achter in vreselijke staat en respecteren de wetten rond dierenwelzijn niet. Zo brengen ze de hele sector in verlegenheid. Het is naar hen dat activisten wijzen als ze zeggen ‘Dat is het circus’. Maar dat is het circus niet.”
Volgens Nolens moet de wetgever een onderscheid maken tussen de kwalitatieve en de niet-kwalitatieve circussen, zodat de ene groep geen slachtoffer is van een perceptie veroorzaakt door de andere groep. Want perceptie en communicatie zijn precair, beseft Nolens: “Er is een onevenwicht in communicatie. De rondreizende circussen bestaan uit een aantal families die hard werken om het beste van zichzelf te geven. Zij zijn niet steeds bij machte om weerwoord te bieden. Zij hebben het zo al druk genoeg met het vrijwaren van hun identiteit en marktaandeel. GAIA stapt op steden en gemeenten af met een helder standpunt en een duidelijk doel. Het kan zijn zaak makkelijker verkopen.” Dat blijkt: nog voor het federale verbod van kracht was, tekenden meer dan 130 Vlaamse steden en gemeenten een charter waarin ze verklaarden circussen met wilde dieren van hun grondgebied te weren. Enkel de verdienste van GAIA’s puike communicatie?
Neen, zegt Vandenbosch, de gemeentes zelf waren de circussen grondig beu. Hij spreekt over ongelukken en mistoestanden: “Dieren werden achtergelaten, apen ontsnapten uit hun kooien, een tijger heeft ooit een peuter verwond. Sommige circussen provoceerden de gemeenten: ze logen over de aanwezigheid van dieren, deden aan wildplakken, tapten elektriciteit af, …” De stad Sint-Truiden, een van de eerste ondertekenaars van het charter, bevestigt dat er problemen waren. Carl Nijssens (CD&V), schepen van Gezondheid in Sint-Truiden: “De circussen slaan gewoonlijk hun tenten op op een centrale parking in het centrum van de stad. Een betonnen ondergrond met weinig groen. Er waren klachten van burgers die met eigen ogen de dieronvriendelijke toestanden vaststelden. Sint-Truiden wil een diervriendelijke stad zijn.” Ook de Stad Gent, dat in 2003 de aanwezigheid van circussen met wilde dieren op haar grondgebied verbood, beroept zich op praktische én ethische redenen. Dirk Bogaert van het kabinet van milieuschepen Tine Heyse (Groen) bevestigt dat de motivatie school in ‘veiligheidsrisico’s’ maar toch ook om ‘het gegeven dat wilde dieren thuishoren in hun natuurlijke biotoop’.
De panda’s
Praktische problemen kunnen misschien geschaard worden onder wat Christian Nolens zelf niet ontkent: enkele rotte appels besmetten de hele mand. Maar wat met de ethische component? Horen wilde dieren inderdaad thuis in hun natuurlijke biotoop? En geldt dat ook voor dieren die in gevangenschap zijn geboren? Nolens meent van niet: “De meeste circusdieren zijn met veel liefde grootgebracht door een vaste verzorger. Ze worden goed verzorgd en gevoed. In het Verenigd Koninkrijk bestaat onderzoek dat uitwijst dat dieren grootgebracht door hun trainer niet ongelukkig zijn, dat ze integendeel langer leven dan hun soortgenoten in het wild. En wat die natuurlijke biotoop betreft: vorig jaar werden in Afrika 35.000 olifanten gemassacreerd om economische redenen. We spreken hier in Europa om nog hooguit 200 circusolifanten. Je moet de dingen ook een beetje in perspectief zien, hé.” Theatermaker en circusliefhebber Arne Sierens treedt hem daarin bij: “Cruciaal is dat er geen mistoestanden zijn. Maar laat ons ook niet hypocriet doen. Of moeten ook alle dierentuinen sluiten? Panda’s hebben hier niets te zoeken, die horen thuis in China.”
Voor Michel Vandenbosch is de discussie rond goede of minder goede leefomstandigheden een schijndiscussie. Vandenbosch: “Wilde dieren stellen hoge eisen aan hun biotoop. Een tijger in het wild kan 30.000 kilometer doorkruisen. Aan zulke normen kan een circus onmogelijk voldoen, hoezeer het ook van goede wil is.” Sven Heyndrickx, adjunct-woordvoerder van de FOD Volksgezondheid: “In 2013 heeft de Raad voor Dierenwelzijn besloten om de op dat moment bestaande wetgeving te evalueren. Hiervoor werden acht circussen bezocht. Bleek dat voor gedomesticeerde dieren de wetgeving relatief goed werd nageleefd, maar dat geen enkel circus de normen voor wilde dieren respecteerde. Verschillende circusuitbaters gaven duidelijk aan dat zij onmogelijk aan de geldende normen voor wilde dieren konden voldoen.”
Maatschappelijk draagvlak
Maar zijn ‘wilde’ dieren dan echt onontbeerlijk voor een circus? Kunnen ze niet gewoon vervangen worden door hun tammere broertjes? Geen sprake van, zegt Christian Nolens, wilde dieren vormen een intrinsiek onderdeel van de identiteit van een circus en maken onvervreemdbaar deel uit van de traditie. Arne Sierens stemt daarmee in: “Ik zag als klein manneke heel wat circus en ja, die dieren horen daar bij. Meer nog, ze kunnen ons iets bijbrengen. In het Westen is er al zo weinig contact tussen mens en dier, terwijl dat zo belangrijk is. Het circus biedt daar een platform voor.” Nolens komt met cijfers: “In Duitsland werd een onderzoek gedaan: 85% van de bezoekers die naar het circus gaan, komen om de wilde dieren te zien.” Duitsland blijkt Vlaanderen niet, want ook Michel Vandenbosch schermt met cijfers: “Er is geen maatschappelijk draagvlak voor wilde dieren in het circus – 67% van de Vlamingen vindt dat dieren überhaupt niet in een circus horen.” Het steeds interpreteerbare cijfermateriaal lijkt in deze kwestie niet veel te verhelderen.
Sierens haalde en passant misschien wel een belangrijk argument aan: kan het circus, indien het zijn dieren goed behandelt, niet inspirerend werken? Zwengelt het de liefde voor dieren niet aan? Kan het kinderen niet tonen hoe je respectvol met dieren omgaat? Vandenbosch steigert: “Hoe kan een kind respect krijgen voor wilde dieren door te zien hoe het opgesloten zit in een kooi? Ik zie daar de didactische meerwaarde niet van in. Op die manier leren kinderen niets, werkelijk niets over de ware aard en natuur van de dieren.” Neen, het halsstarrig vasthouden aan tradities die geen schijn van overlevingskans hebben is in de ogen van de GAIA-voorman absurd. Absurd en pijnlijk, want Vandenbosch wenst allerminst de ondergang van de circussen. Sterker nog: onlangs zat hij nog met veel plezier in een voorstelling. Vandenbosch: “Ik was te gast in Circus Pipo, dat voorbeeldig zorgt voor zijn dieren en zich houdt aan de wettelijke normen voor de toegelaten gedomesticeerde en exotische soorten: lama’s, runderen, paarden, ganzen, … Ik heb daar een prachtige middag gehad, veel ontroerende acts gezien, ik was onder de indruk. Het kan dus: een mooie circusvoorstelling ineensteken zonder wilde dieren.” Meer nog, het is volgens Vandenbosch de enige optie: “Een aantal circussen heeft begrepen dat het gebruik van wilde dieren niet de weg is van de toekomst. In plaats van obsessief vast te houden aan het verleden zou de circussector beter zijn creativiteit aanwenden voor het verzinnen van een aantrekkelijk alternatief, met of zonder gedomesticeerde dieren.” De evolutie is onomkeerbaar: “Er is geen maatschappelijk draagvlak meer voor wilde dieren in het circus. Dit is een achterhoedegevecht.”
De wet
Het is een feit dat in België het houden van wilde dieren spontaan was uitgedoofd, nog voor de wet er kwam. Dat heeft te maken met een bredere crisis waarin het circuswezen sinds de jaren zeventig van vorige eeuw is terecht gekomen. Het werken met wilde dieren gaat terug op de koloniale en door exotiek gefascineerde negentiende eeuw. De circussen waren de reizende tegenhangers van de dierentuinen. Minder mobiele burgers in dorpen en kleine steden konden zo toch een glimp opvangen van die wonderlijke andere wereld. De dieren werden dan ook zo opgevoerd, in hun hoedanigheid van ‘vreemde’ wezens: ze moesten brullen en hun klauwen tonen, de temmer moest zijn zweep laten knallen – dat was wat het publiek verwachtte. Intussen zijn de tijden sterk veranderd. Sinds de jaren zestig van vorige eeuw is het aanbod aan entertainmentvormen explosief gegroeid, wat de circussen in een lastige concurrentiepositie heeft gebracht. Tegelijkertijd is de wetgever steeds specifiekere investeringen gaan eisen om het welzijn van de dieren te waarborgen. Afnemende bezoekersaantallen én verhoogde investeringskosten deden veel circussen beslissen hun wilde dieren weg te doen. Sommigen huurden voor het seizoen wel nog acts in met wilde dieren. Maar dat mag dus ook niet meer. Nolens: “Mensen die al voor dit seizoen contracten hadden afgesloten, zitten nu met een financiële kater.”
Dat die overgangsproblemen er zijn, heeft te maken met de snelheid waarmee de wet werd geïmplementeerd. Grote wrevel wekt het feit dat, aldus de open brief van E.C.A, de circussector niet geconsulteerd werd en de wet niet door wetenschappelijk onderzoek wordt geschraagd. Bij beide verwijten zijn kanttekeningen te maken. Feit is dat de wet er is gekomen op voorstel van het Kabinet Onkelinx, dat zich daarvoor heeft laten adviseren door de Raad voor Dierenwelzijn. De mission statement van de Raad staat op de website van de FOD Volksgezondheid: ‘De Raad voor Dierenwelzijn geeft advies aan de Minister van Volksgezondheid over onderwerpen m.b.t. dierenwelzijn. (…) De adviezen houden rekening met recente wetenschappelijke, ethische en maatschappelijke informatie.’ In de Raad zetelen vertegenwoordigers van dierenbelangenverenigingen (zoals Michel Vandenbosch) maar ook vertegenwoordigers van ‘producenten, winkelhouders en consumenten’ (zoals Eric Mijten van de Boerenbond) en ‘dierenartsen’ (Thierry Tramasure van de Hoge Raad van de Orde der Dierenartsen). Daarnaast heeft de Raad een Bureau, waarin academici zetelen die een autoriteit zijn op het gebied van dierenwelzijn. Anderzijds is het wel zo dat in de Raad geen rechtstreekse vertegenwoordiger van het circuswezen zit. Enkel ANDIBEL (Belgische beroepsfederatie van handelaars in vogels, gezelschapsdieren en toebehoren) telt een aantal circussen onder haar leden. De vertegenwoordiger van ANDIBEL in de Raad heeft dan ook een minderheidsadvies uitgebracht tegen het verbod.
Is de circussector voldoende geconsulteerd? Volgens Vandenbosch zijn verschillende vertegenwoordigers op het kabinet gehoord. Christian Nolens ontkent dat niet, maar vreest dat de gesprekspartners onzorgvuldig zijn gekozen: “Misschien hebben ze gesproken met mensen die het goed uitkwam dat zo’n wet er kwam. Maar deze mensen hebben geen voeling met de sector en vertegenwoordigen het beroep niet.” Wie dat wel doet, en zelfs officieel, is het Circuscentrum. Uiteraard valt deze Vlaamse koepel niet onder federale bevoegdheid, maar voor federale wetgevers die verder wilden kijken dan hun neus lang is, was het Circuscentrum wellicht een eerste, evidente gesprekspartner geweest. Vanuit de FOD klinkt een nogal zwakke verdediging: “Helaas is het niet mogelijk om alle mogelijk betrokken partijen te horen.” Sven Heyndrickx wijst daarnaast opnieuw op de vertegenwoordiging van de circussen door ANDIBEL. Het circuscentrum.bevestigt formeel op geen enkel ogenblik gecontacteerd te zijn. Vandenbosch vindt dat niet zo vreemd: “Ik heb het gevoel dat de rondreizende circussen zich niet vertegenwoordigd voelen door het Circuscentrum. Voor de circussen waarmee ik sprak waren zij in ieder geval niet het aanspreekpunt.” Het kabinet Onkelinx zelf levert geen commentaar, behalve de droge mededeling dat het advies van de Raad voor Dierenwelzijn werd gevolgd. Wel verwijst het persbericht van 12 juli 2013 uitdrukkelijk naar de Europese context: ‘België sluit zich zo aan bij Oostenrijk, dat deze dieren al verboden heeft en bij andere lidstaten waar een gedeeltelijk verbod bestaat (Duitsland, Hongarije, Denemarken, Zweden). Lidstaten als Groot-Brittannië en Nederland overwegen dit in een nabije toekomst ook te doen.’ In Oostenrijk is het verbod sinds 2004 van kracht. Nederland vroeg in 2012 aan de Europese Commissie of er een Europees advies kon komen over het gebruik van wilde dieren.
Wat nu?
Ook Christian Nolens vestigt zijn hoop op Europa – uiteraard niet voor het implementeren van een algemeen verbod, wel voor het ontwerpen van een overkoepelende wetgeving die de modaliteiten voor het gebruik van wilde dieren strikter en fijnmaziger zou vastleggen. Nolens pleit vurig voor een Europese wetgeving die zou functioneren met licenties: enkel circussen die een kwaliteitsstandaard bereiken wat betreft transport, onderhoud, verzorging, hygiëne, fourage, … zouden zo’n licentie kunnen krijgen. Tegelijkertijd hoopt hij met de E.C.A. ook bij de lagere overheden gehoor te krijgen. De zesde staatshervorming voorziet een overdracht van de bevoegdheden rond dierenwelzijn naar een Vlaamse minister – de E.C.A. zal de minister in kwestie vragen de wetgeving te herzien. Een klacht bij het constitutioneel hof over de totstandkoming van de wet is mogelijk, maar dat lijkt Nolens de ultieme stap. Hij ziet meer heil in een constructieve onderhandeling met alle mogelijke instanties.
Wie het grotere plaatje bekijkt ziet dat een door beide partijen gedeelde bezorgdheid – dierenwelzijn – uitmondt in een radicaal andere aanpak. De circussector vraagt om bottom-up te werken, in een meer casuïstisch systeem waarin de ‘goede leerlingen’ worden beloond en de slechte gestraft. Nu functioneert de wet top-down, in een principieel systeem waarin er geen slechte leerlingen meer zijn – omdat het sowieso niet meer mogelijk is om een goede leerling te zijn. Beide logica’s leveren mogelijks verliezers op: wanneer circussen een minder algemene wetgeving aan hun laars lappen zijn dat de dieren, met deze wetgeving zijn dat de circussen die misschien niet tijdig meekunnen in de opgelegde vernieuwingskoers. Hoe bescheiden of ambitieus moet een wet zijn? Boeiende materie.
Alexander Vantournhout: “Het traditionele circus heeft wel degelijk z’n origine in het omgaan met dieren. In geen enkele (kunst)vorm wordt er tussen mens en dier zo nauw samengewerkt als in het circus. Het zou spijtig zijn als zoiets verdwijnt.”
Willem Balduyck (Circus Katoen): “Mijn kinderherinneringen aan zo’n acts waren positief, maar sinds ik volwassen ben doen die acts me toch soms pijn. Een voor mij schrijnend voorbeeld: Wintercircus, waar er een headbangende olifant te zien was maar sommige toeschouwers hun oren dicht hielden vanwege het volume van de muziek. Jammer vind ik dat!”
Michiel Deprez: “Ik denk dat werken met wilde dieren een belangrijk en mooi gegeven is in de geschiedenis van het circus, iets dat tot de verbeelding spreekt. Maar ik denk niet dat het iets is waar we in de toekomst nog verder mee moeten. Zelf heb ik nog nooit met dieren gewerkt, maar als ik te oud ben om nog te jongleren dan sticht ik misschien een circus met alleen maar katten en honden en hamsters en duiven en goudvissen en …”
Danny Ronaldo: “Circus Ronaldo brengt circus zonder dieren. Dit is een bewuste artistieke keuze, maar wij zijn géén voorstanders van een afschaffing van dieren in het circus. In het circus, maar ook in gans de wereld, zijn er nog steeds toestanden die zeker geen enkele zin van bestaan hebben. Maar een andere kijk is mogelijk.
Als we kijken naar mensen die met dieren samenwerken zien wij drie groepen:
1. Mensen die met hart en ziel van hun dieren houden, die diep kunnen kijken in wat een dier is en daar iets mooi mee doen. Mensen die de natuur van dit dier in zichzelf opnemen en kijken hoe ze er zelf van kunnen leren en wat ze in elkaar kunnen herkennen. Mensen die de vakkennis hebben om deze dieren te verzorgen en die de materiële middelen hebben om deze dieren goed te huisvesten.
2. Dezelfde mensen met evenveel liefde en vakkennis maar zonder materiële middelen. Vaak leven ze nog eerder zelf in slechte omstandigheden, om toch hun dieren een zo goed mogelijk bestaan te geven. Zo’n mensen zouden eigenlijk door de overheid moeten ondersteund worden om hun levenswerk met dieren te kunnen realiseren.
3. Mensen die totaal geen gevoel hebben voor hun dieren. Mensen voor wie een dier enkel commercieel belang heeft en geld moet opbrengen.
Als wij kijken naar de internationale wereld van het circus is er de laatste jaren een enorme verbetering gebeurd. Alleen is het werk nog niet gedaan. Een totaal verbod roept halt toe aan elke verdere verbetering. Een verbod is geen oplossing. Zij die het sowieso op een verschrikkelijke manier deden, gaan er gewoon mee doorgaan. Indien we de juiste weg willen vinden naar een mooie toekomst waarin mens en dier in een perfecte symbiose samen leven kan dit alleen op een legale manier. Open, duidelijk en transparant.”