>> Dit artikel verscheen in CircusMagazine #36 (september 2013). Voor overname: contacteer maarten[at]circuscentrum.be.
>> Auteur: André De Poorter
Een wandelende – en in Gent rondfietsende – encyclopedie, zo kan je André De Poorter nog het best omschrijven als het over onze vaderlandse circusgeschiedenis gaat. Vandaag laat hij zijn licht schijnen op de vaste afsluiter van het circus voor de Eerste Wereldoorlog: de pantomime.
Het circusspektakel bij de traditionele circussen van nu bestaat meestal uit vaste ingrediënten zoals clownerie, acrobatie, jonglage en dressuren met dieren allerhande. Het verschil met vroeger is wel dat de voorstellingen compacter zijn, minder lang duren. Dat moet ook zo in deze jachtige tijd. Alles ging vroeger trager en vooral, na het vertonen van de diverse acts werd meestal een pantomime opgevoerd als afsluiter van het programma. Zonder pantomime geen volwaardig circus.
Een pantomime of gebarenspel, maar bij ons in Vlaanderen spraken de mensen meestal van een ‘pantomiene’, was een groots of bescheiden opgezet schouwspel met een verhaal. De bezetting bestond uit alle circusartiesten, ook de stalknechten werden ingeschakeld, soms aangevuld met figuratie uit het publiek. Deze figuranten kregen dan voor hun deelname vrijkaarten als compensatie.
In die tijd bestond nog geen geluidsversterking, vandaar dat mimiek en gebaren werden aangewend. De ontvoering bijvoorbeeld van een prinses, leidde tot paardennummertjes die op hun beurt gevolgd werden door acrobatieën. De pantomimes waren zo geënsceneerd dat ieder artiest er een stukje van zijn eigen specialiteit kon in vertonen als voltigeur, acrobaat, kunstruiter, clown, …
Blondin
Reeds van in het begin van de circusgeschiedenis behoorden pantomimes tot de vaste onderdelen van een spektakel. Onze eerste Belgische circusdirecteur Blondin presenteerde bijna tweehonderd jaar geleden het schouwspel ‘De grooten triumf van Hercules, of de feesten van de wilden’. Daarbij weerklonk exotische muziek, werden staaltjes van acrobatiek en piramidebouw vertoond, met tot slot een indrukwekkend vuurwerk.
Blondin speelde soms ook in op de actualiteit, want in september 1831 vertoonde hij in Amsterdam ‘De ontmoeting der twee vrienden of De verdediging en handhaving van de Nederlandsche vlag, groot bataille-manoeuvre, met gevechten te voet en te paard, zoo als hetzelve is voorgevallen bij Hasselt’. Het ging hier over de Tiendaagse Veldtocht tegen de opstandige Belgen van een maand vroeger.
Toen Blondin in 1840 in zijn thuisstad Gent speelde, wisselde hij regelmatig van pantomime. ‘Fra-Diavolo ou La défaite des Brigands’ werd uitgevoerd door 80 personen en 20 paarden. Voor ‘La fiancée ou Le déserteur’, een paardenspektakel over de Zevenjarige Oorlog, deed hij beroep op 100 personen. Verder kregen de toeschouwers nog ‘L’Ukraine ou la Fête Barbaresque’; ‘Rinaldo Rinaldini’ en ‘La belle fermière’ te zien.
Onze latere Belgische circussen, in navolging van de grote buitenlandse bedrijven op bezoek in ons land, wilden niet achterblijven en programmeerden ook pantomimes. Alleen de grotere zoals Dekock, Sosman en De Jonghe konden zich enigszins spiegelen aan de vreemde circussen met een ruime bezetting, kleurige decors en prachtige kostuums. De kleine circusjes moesten het doen met bescheiden middelen en beperkte figuratie.
Circus Sosman bracht aanvankelijk bescheiden pantomimes, meestal in het Frans: ‘L’Ours et la sentinelle’; ‘Les braconniers’, ‘Chemin de fer’ of ‘Les Brigands’. Toen ze in 1897 in Oostende stonden, pakten ze uit met een actuele pantomime ‘Les Belges au Congo’. Daarvoor hadden ze dagen hard gerepeteerd en vanuit Brussel dure kostuums en accessoires laten overkomen. Er werd beroep gedaan op 60 figuranten en de diverse taferelen bestonden uit o.m. de verschijning van inboorlingen, de aankomst van Stanley, een optocht van een negerkoning met zijn gevolg, een negerinnenballet, de aankomst van Belgische soldaten, een oorlogsscène en de onderwerping aan de Belgische vlag.
Dekock vs. De Jonghe
Hubert Dekock was, tijdens de weinige jaren dat hij zijn Circus Dekock uitbaatte, gespecialiseerd in het opvoeren van groots opgezette pantomimes met aandacht voor acrobatie en choreografie. Dekock stond zelf in voor de mise-en-scène en zijn echtgenote voor de kostuums. Een kunstenaar werd aangesproken voor het schilderen van de decors. Enkele titels: ’Le rêve d’un sculpteur’; ‘La fille du désert’, pantomime nautique; ‘Les boers ou la Guerre au Transvaal’, ‘Une fête de Nuit à Pekin’, uitgevoerd door 200 personen en een balletkorps; ‘Napoléon’; ‘Le barbier de Séville’; ‘La vie Bohémienne’ en ‘Het kind van het woud’.
In 1900 stelde Dekock in Kortrijk de waterpantomime ‘L’enfant de la fôret’ voor. Daarvoor werd op de Grote Markt midden in de piste een rivier van dertien meter lang, twee meter breed en vier meter diep gegraven, met 100.000 liter water. Verder vermeldde de reclame: ‘Rivière dans laquelle sautent cavaliers, chevaux et chiens, ainsi qu’une voiture attelée’.
Circus De Jonghe wilde niet onderdoen en pakte uit met ‘Une noce nègre’; ‘Robert et Bertrand’, ‘A Madagascar’; ‘L’Auberge fantastique’; ‘L’Attaque de la Malle-Poste’ met een dwerg in de hoofdrol; ‘Buffalo Bill’ gespeeld door 50 personen en 15 paarden; ‘Casablanca’; ‘Mexico’ of ‘Au Maroc’. Of komische pantomimes zoals ‘De betoverde fluit’ en ‘Eene verschrikkelijke nacht’. ‘La main sanglante’, een dramatische pantomime in vijf taferelen werd door Joseph De Jonghe zelf geënsceneerd.
De circussen Fernando, Vander Meulen, Semay en Libot oogstten bijval met onderwerpen zoals ‘De bende van Baekelandt’ en ‘De Engelsch-Tranvaalschen Oorlog’, waarbij ze het meestal moesten stellen met 20 à 30 acteurs en enkele paarden. Eens de Eerste Wereldoorlog voorbij, was het ook gedaan met de pantomimes. Slechts heel uitzonderlijk werd er nog eens een opgefriste versie voorgesteld bij De Jonghe, Demuynck of Libot-Simon. Maar ook dat is reeds lang verleden tijd.