>> Dit artikel verscheen in CircusMagazine #36 (september 2013). Voor overname: contacteer maarten[at]circuscentrum.be.
>> Auteur: Bauke Lievens
Meer en meer theatermakers, beeldend kunstenaars en dansers gaan aan de slag met een aantal basisprincipes van het circus. In de reeks ‘Smells like circus’ zoekt Bauke Lievens ze op en voelt ze aan de tand.
Sharon Fridman is een Israëlische choreograaf die woont en werkt in Madrid, waar hij aan het hoofd staat van zijn eigen Compañia Sharon Fridman. Naast de enthousiaste bezieler van grootschalige bewegingsprojecten met niet-professionele dansers en livemuziek zoals ‘Rizoma’, dat de voorbije jaren werd gepresenteerd bij zonsopgang in verschillende Europese steden, toert Fridman naarstig rond met zijn avondvullende voorstelling ‘Al menos dos caras’. Je kon hem deze zomer aan het werk zien op verschillende openluchtfestivals (MiramirO, M-idzomer) met ‘Hasta Donde?’, een fysiek duet uit diezelfde voorstelling dat onze circusradar rood deed oplichten. CircusMagazine haalde zijn tutu van zolder en nodigde Fridman uit voor een gesprek over eilandjes, clowns en klassiek ballet.
Hoe was je passage op MiramirO?
Sharon Fridman: “Heel bijzonder, eigenlijk. Ik voelde dat het publiek op z’n gemak kuierde van voorstelling naar voorstelling met de intentie om circus te zien. En dan kwamen ze bij ‘Hasta Donde?’ en was het plots geen groot vertoon, maar gewoon stil. Mensen waren zeer afwachtend, tot het moment in onze voorstelling waarop het heel fysiek en intens wordt, en daar voelde ik dat ze mee waren. Circus heeft een kwaliteit die zeer gericht is op het publiek, zoiets als ‘ik doe het voor jou, kijk naar mij’. En dat is zo verschillend met wat ik in mijn werk doe, waar ik mensen probeer mee te nemen in een verhaal dat op de scène gebeurt en waarin ze uitgenodigd worden.”
Ook de aanwezigheid op een scene of in de ring is zeer verschillend. Iemand die zichzelf toont aan een publiek communiceert iets anders dan iemand die zichzelf laat ‘gezien worden’.
“Inderdaad, dat bedoel ik. In mijn werk, zowel in ‘Al menos dos caras’ als in ‘Hasta Donde?’, zoek ik naar een soort transparantie. Zonder trucjes: dit is wat het is en dit is wie ik ben.”
Bedoel je dat je in je werk zoekt naar de persoon ‘achter’?
“Ja, en ook naar zijn of haar minder perfecte kanten. De fysieke inspanning die je moet leveren op een scène probeer ik niet te verbergen. Anders zou het precies zijn of we een masker droegen. Durven kwetsbaar zijn en gezien worden. ‘Hasta Donde?’ (‘Tot waar?’) gaat ook daarover: hoe ver kun je gaan? Tot waar kunnen wij ons als dansers blijven geven aan een publiek? Ook onze lichamelijke staat onderzoekt dezelfde grens.”
Dat brengt ons heel dicht bij circus, waar het verlangen om steeds beter te worden, steeds hoger te gaan, zeer aanwezig is. En waar dat verlangen ook steeds een tevergeefs gevecht blijft dat niet te winnen valt.
“Ik denk dat mijn werk veel raakvlakken vertoont met circus (lacht). Tegelijkertijd is het helemaal iets anders. Je zou kunnen zeggen dat er bruggen bestaan tussen beide, maar dat ze zich toch allebei in een andere ruimte bevinden. Maar dat gevecht is inderdaad de dramaturgische basis van al mijn werk: de fysieke inspanning die je levert als danser om een publiek te ontroeren. Het publiek ziet je ergens voor vechten. En die dramaturgie is gewoon de realiteit van de scène: twee lichamen, een vloer, een publiek. Er is geen ander verhaal dan datgene wat je wilt bereiken met je lichaam. In circus wordt die strijd jammer genoeg vaak verborgen, terwijl het toch daarover gaat.”
Hoe belangrijk is je techniek als danser voor jou in die strijd, in dat gevecht?
“Ik heb een hele dubbele verhouding met mijn techniek. Deels vind ik dat ik niet werk vanuit een specifieke techniek. Maar anderzijds ben ik natuurlijk jarenlang getraind in verschillende danstechnieken en mijn lichaam draagt dat met zich mee. Maar ik ben niet geïnteresseerd in hoe je bijvoorbeeld valt, wel in de emotionele staat waarin je je bevindt wanneer je naar de vloer toe gaat. En ook in de manieren die jij, met je specifieke lichaam en beperkingen, kunt vinden om te vallen. Ik val en daarna analyseer ik wat er is gebeurd. Dat is techniek voor mij. Dans gaat voor mij over dragen en gedragen worden. Over contact ook. Dat is tegelijk de link tussen dans en het leven van alledag dat we samen met elkaar leven. Mensen kunnen op elkaar steunen om te groeien als samenleving, we zijn nog veel te vaak uitsluitend ‘verticale’ wezens of eilandjes die elkaar niet raken. Daarom is mijn eerste vraag wanneer ik met iemand werk steeds hoe ik die persoon kan dragen en ondersteunen. Wat is een goede basis vanwaar we samen kunnen vertrekken? In mijn bewegingstaal wordt het lichaam van de ander ingezet om verder te raken dan als het alleen was geweest.”
Zou je zeggen dat techniek eerder een bewustzijn is dan een vormelijk onderzoek?
“Ja, en een gevoeligheid ook. Want je lichaam is nu eenmaal op die manier getraind dat het elke kleine verandering registreert. Je taak als choreograaf en als danser is om die techniek te verbinden met een emotie. Dat is ook zo fantastisch aan circus, vind ik: het is een combinatie van sport en emotie. En hoe moeilijker de techniek, hoe moeilijker het wordt om die te verbinden met een emotie. Dat maakt het werken met dansers of met circusartiesten ook zo verschillend. Mijn ervaring leert me dat je een andere weg moet afleggen om tot die emotie te komen.”
Het is een eeuwig debat in circus: artiesten willen hun techniek inzitten als tool, maar om daartoe in staat te zijn, moeten ze hun techniek beheersen, wat betekent dat ze jarenlang bezig zijn met hun lichaam te trainen, niet met zich af te vragen wat de noodzaak is van hun persoonlijke expressie.
“De beheersing van het lichaam is cruciaal in wat wij doen. Het maakt een beweging ook tot een potentieel leesbaar teken. Maar in mijn werk probeer ik steeds de beweging te maken van het concreet fysieke naar het meer abstracte. Naar choreografie. Dat beginpunt is heel belangrijk, want wanneer dansers beginnen ‘te dansen’, verdwijnt alle leven en verliest hetgeen je doet elke zeggingskracht. Hierin heb ik veel geleerd van de figuur van de clown. Die komt de ruimte binnen en wacht. Er is niets, en tegelijk is er zoveel dat reeds gegeven is in het hier en nu. De kunst is om daarmee te leren spelen.”
En om dat dan ook nog eens te communiceren naar een publiek toe…
“De meeste hedendaagse dansvoorstellingen zijn naar mijn gevoel inderdaad niet zeer leesbaar of helder. Meestal duurt het even voordat we als publiek begrijpen wat er gebeurt op de scène en waarom het gebeurt. Ik probeer in mijn voorstellingen de toeschouwer vanaf het eerste moment duidelijk te oriënteren. Wanneer er iemand valt en iemand anders komt de scène op om hem of haar te helpen rechtstaan, is dat een duidelijke handeling voor het publiek. Acties moeten gerechtvaardigd en noodzakelijk zijn. Het is zeer belangrijk dat je als toeschouwer datgene ziet en begrijpt wat een actie in gang heeft gezet. Dans is jarenlang enkel vorm geweest. Beetje bij beetje beginnen we te begrijpen dat het ook anders kan, maar er zijn nog steeds heel veel mensen met een klassieke scholing en manier van denken.”
Ik vermoed dat dit ook het geval is in het circus. In die zin heeft traditioneel circus wel wat gemeen met klassiek ballet: beide presenteren vorm en virtuositeit.
“Ja, absoluut. Soms denk ik dat de waarde van klassiek ballet ligt in ons verlangen om het verleden te conserveren. Het is een relict van vroeger. Ik voel geen enkele noodzaak om een voorstelling te maken die dat verleden herhaalt. There is other work to do.” (lacht)