>> Dit artikel verscheen in CircusMagazine #20 (september 2009). Voor overname: contacteer maarten[at]circuscentrum.be.
>> Auteur: Gwendolien Sabbe
Bram Dobbelaere en Sander De Cuyper kennen elkaar al zo lang dat ze waarschijnlijk elkaars eerste, donzige snor hebben bewonderd. Ze maakten jarenlang de straten onveilig met de voorstelling ‘Just Another Boyband?’. Twee jaar geleden werden ze Cie Pol&Freddy en kaapten met ‘Ready!’ zonder te verpinken de publieks- én juryprijs van het Humorologieconcours weg. Bram speelde samen met Jordaan, de jongere broer van Sander, in de succesvolle zaalvoorstelling ‘Who Goes On?’. En Eric Longequel? Hij is een verduiveld goeie diabolist en baljongleur die ze gewoon niet links konden laten liggen.
Samen vormen ze Cie Ea Eo en brengen ze een fascinerende circustheatervoorstelling over wat een steeds kleiner wordende oppervlakte met mensen doet. Ruzie barst los, bondgenootschappen worden gesmeed en emoties vliegen alle kanten uit. De vier mannen balanceren tussen behagen, uitdagen en verdragen. En wat met de humor? Verkleint die met de vierkante meter, of juist niet? We namen Bram Dobbelaere schalks zijn kegels af, net lang genoeg om enkele vragen op hem af te vuren.
‘m²’, een nogal opvallende titel?
Bram Dobbelaere: “Dat was nogal een moeilijke bevalling. Eerst heette de voorstelling ‘66 minutes’, daarna ‘Zeitgeist’ en uiteindelijk ‘m2’. Die laatste leek ons het leukste. Kort, krachtig en to the point. Onze voorstelling gaat immers over vier jongleurs die gevangen zitten in een steeds kleiner wordende ruimte en uiteindelijk samen op één vierkante meter overblijven.”
Vanwaar haalden jullie je inspiratie om deze voorstelling te maken?
“Zowel uit persoonlijke ervaringen als uit meer algemene reflecties over de maatschappij. Een groot deel van de problemen op de wereld komt voort uit het feit dat we met zoveel/teveel zijn. Er is letterlijk en figuurlijk steeds minder leefruimte. Verder wilden we onderzoeken wat een extreme situatie kan doen met mensen en hun onderlinge relaties. Wat de persoonlijke ervaringen betreft: die konden we rechtstreeks putten uit de creatieperiode. Zeven mensen die gedurende vijf maanden intensief samenwerken en samen leven… Het deed soms erg denken aan het thema van onze voorstelling. Dat klinkt allemaal nogal zwaar-op-de-hand, maar het is geen zwartgallige voorstelling geworden. We hebben geprobeerd om – zowel in de voorstelling als ernaast – alle problemen met humor op te lossen.”
Jullie gezelschap heette aanvankelijk ‘Cie 7 Fois-ci’ en telde zeven artiesten. Watskeburt?
“Zo’n creatieperiode kan – zeker als je werkt zonder vaste regisseur of choreograaf – heel intens zijn. Je leeft en werkt gedurende enkele maanden op elkaars lip, met alle gevolgen van dien. Wanneer het om uiteenlopende redenen zowel op persoonlijk als op professioneel vlak niet ‘werkt’, moet je soms harde beslissingen nemen. Het was een moeilijke periode, maar we zijn er beter uitgekomen. De voorstelling is vorm beginnen krijgen zodra we met z’n vieren overbleven.”
De voorstelling is meer dan jongleertrukjes en ‘kijk eens wat ik kan’. Naast jongleren hebben jullie duidelijk hard gewerkt aan de personages, het theaterelement en dans. Voor dit laatste werkten jullie samen met Joke Laureyns en Kwint Manshoven. Waarom wilden jullie precies met hen in zee gaan? Hoe verliep die samenwerking?
“Joke en Kwint komen uit de danswereld. Zij maken hedendaagse dansvoorstellingen voor en door kinderen en jongeren. Ik had enkele van hun voorstellingen gezien en was erg onder de indruk. Ze slagen er in om elke danser zijn eigen bewegingstaal te laten vinden. Ze zijn uiteindelijk vier weken met ons komen werken, verspreid over de ganse creatieperiode van vijf maanden. Ze hebben ons erg geholpen om knopen door te hakken en duidelijke keuzes te maken. Ze lieten ons nadenken en discussiëren over de voorstelling zonder hun eigen ideeën op te dringen. Het was een geweldige uitwisseling en ik hoop dat we in de toekomst nog vaak het plezier hebben met hen samen te werken.”
In jullie promoboekje staat dat zowel jij, Sander als Jordaan ‘autodidact’ zijn. Hoe zijn jullie begonnen met jongleren? En wat is er nu precies zo fijn aan?
“Ik ben beginnen jongleren toen ik nog in Brugge studeerde, als pauze tijdens het blokken. Ik heb Sander en later Jordaan leren kennen toen ik les gaf aan de circusschool Woesh in Brugge. En jongleren? Ofwel ben je na tien minuten verkocht, ofwel vind je er niks aan, maar in het eerste geval is het verslavend. Het heeft iets te maken met het proberen-tot-iets-lukt, met het zoeken naar nieuwe figuren, met het botvieren van je creativiteit ondanks technische beperkingen.”
Typisch aan jullie jongleerstijl is de constante aangename drang om platgetreden jongleerpaden te verlaten. Dit was al het geval bij Pol&Freddy en in deze voorstelling zoeken jullie de vernieuwing op door jongleerfiguren te tonen met en op elkaars lichaam. Hoe ontstaat zo iets?
“In dit geval kwam de nieuwe techniek voort uit het thema van de voorstelling. We probeerden het jongleren aan te passen aan de ruimte waarin we werkten. Zien of een jongleerfiguur verandert of aangepast moet worden als twee anderen je armen vasthouden, kijken of een kegel kan gevangen worden net op de rand van het podium. We hebben heel veel geëxperimenteerd. Sommige ideeën worden uiteindelijk niks, maar soms kun je er een ganse scène rond bouwen.”
Jullie draaien al een tijdje mee in de Vlaamse hedendaagse circusscène. Wat hebben jullie zien veranderen de afgelopen jaren?
“Er komt de laatste jaren veel meer steun van de overheid en dat komt de producties zeker ten goede. Er wordt professioneler gewerkt en de voorstellingen zijn kwalitatief hoogstaand. Op de koop toe beginnen steeds meer leerlingen uit de Vlaamse circusscholen aan een professionele opleiding in Brussel, Rotterdam of Tilburg. Al dat jonge geweld dat eraan komt, dat belooft…”
Wat zijn jullie snode plannen en dromen voor de toekomst?
“We willen met deze voorstelling graag naar het theaterfestival in Avignon, om er daarna nog enkele jaren internationaal mee te toeren. En daarna een nieuwe voorstelling maken, en daarna nog één en nog één en nog één…”